De Italiaan Paolo Giordano (1982) is de zoon van een gynaecoloog en een lerares Engels. Zelf begon de schrijver zijn loopbaan als natuurkundige. Die achtergrond is merkbaar in zijn romans: Giordano is geïnteresseerd in de poëzie van het stoffelijke, om het wat klungelig te zeggen. Zijn werk toont hoe mensen betekenis proberen te geven aan hun fysieke realiteit, hun lichaam, de mooie, de gruwelijke en vooral de onbeheersbare functies ervan.

In alle drie de boeken die hij sinds 2008 publiceerde is een prominente rol weggelegd voor ziekte. Het begint, in de megabestseller De eenzaamheid van de priemgetallen, met het meisje Alice. Ze is zeven, moet van haar veeleisende vader elke dag naar een skiklasje dat ze haat. Uit een combinatie van obstinaatheid, angst en een zwakke blaas plast ze steeds boven aan de skilift in haar broek en hoopt maar dat niemand het merkt. Als ze op een koude dag ook de controle over haar darmen verliest schaamt ze zich zo dat ze onoplettend een ravijn in stort en gehandicapt raakt. Met haar lichaam kan ze het daarna nooit meer goed vinden: boven op haar mankheid ontwikkelt de oudere Alice een hardnekkige eetstoornis.

Het debuut volgt, naast Alice, de hoogbegaafde, licht autistische, eveneens getraumatiseerde Mattia. Het boek draait om de langdurige vriendschap tussen deze twee buitenbeentjes en hun onvermogen om werkelijk tot elkaar te komen. Alice en Mattia zijn zware personages en ondanks Giordano’s aangename, soms lichtvoetige stijl en zijn gevoeligheid is De eenzaamheid – die titel zegt het eigenlijk al – een zwaar boek. De slepende melancholie van de twee geïsoleerde pubers krijgt maar weinig tegenwicht. Giordano’s beelden zijn mooi en sprekend, maar vaak iets te veel van het goede.

Die neiging tot pathetiek is afgenomen in zijn tweede boek. Het menselijk lichaam (2012) speelt zich af op een militaire basis in Afghanistan en beschrijft een bont regiment Italiaanse soldaten die allemaal op hun eigen manier de angst, verveling, vervreemding van de vijandelijke woestijn proberen te overleven. Die gruwelen maakt Giordano aannemelijk, maar er is ook ruimte voor grappen, voor levendigheid. Er wordt gespeeld (Risk), gepest (slangen in slaapzakken), er wordt om Amerikaanse chickies gegrinnikt.

Militairen zijn mensen gereduceerd tot hun lichaam

Net als in zijn debuut drijft de auteur zijn soldaatjes tot fysieke uitersten, zoals een oorlog dat doet. Een agressieve voedselvergiftiging treft het kamp, seksuele eenzaamheid viert hoogtij, net als moeheid, frustratie en agressie. Militairen moeten interessante objecten zijn voor Giordano; het zijn mensen gereduceerd tot hun lichaam. Als een paar van zijn goed afgeronde personages in onherkenbare stukken in een vuilniszak verdwijnen, wordt duidelijk welke intensiteit de auteur zoekt. Hij wil zijn lezer onderdompelen in een besef van nietigheid, juist door gedetailleerd en met een groot gevoel voor het fijne raderwerk van de emoties individuele jongenslevens neer te zetten – en die vervolgens abrupt aan flarden gereten te laten worden door een bermbom.

Voorzover de schrijver zich als een wetenschapper tot zijn materiaal verhoudt is hij nog het meest een psycholoog. Giordano stelt zich geregeld voor de uitdaging om woorden en metaforen te geven aan diffuse, abstracte gevoelens. Die van een getraumatiseerde adjudant, bijvoorbeeld, wanneer hij voor het eerst probeert weer seks te hebben: ‘[Hij] voelt een zware klonter in zijn borst die steeds groter wordt en hem de keel dichtknijpt. Hij heeft nog nooit zoiets meegemaakt en toch lijkt het alsof zijn lichaam ooit eerder heeft ervaren wat er nu gebeurt.’

Het is een beetje een vage passage, maar illustratief voor Giordano’s manier van uitleggen en zijn fascinatie voor het somatische: hoe iets geestelijks zich vertaalt in het lichaam en andersom. Het trauma van de soldaten, net als dat van Alice en Mattia, is even fysiek als mentaal. Waar wat begint is niet precies duidelijk.

De kanker, die in Giordano’s recente novelle Het zwart en het zilver, de sympathieke huishoudster Signora A. aanvreet, wordt als een symbool voorgesteld voor het gestage uithollen van het huwelijk tussen haar twee werkgevers – voor wie de stervende Signora A. een bindende factor blijkt te zijn geweest. De tijd isoleert de geliefden van elkaar, alsof ze een cel zijn die zich deelt. Het ziek worden van een relatie is in dit elegante boekje even onontkoombaar als het ziek worden van een lijf.

Giordano heeft een toon ontwikkeld die beter in balans is dan in zijn debuut. Maar dit derde boek is opnieuw doortrokken van melancholie en fatalisme. Dat onderscheidt zijn werk, dat af en toe bijna iets negentiende-eeuws decadents heeft; hij is geen cynisch auteur, maar in zijn onderzoek naar de subtiele mechanismen van relaties tussen mensen weigert hij voortdurend de tragiek en het verval – en de esthetiek daarvan – uit het oog te verliezen. Mensen zijn goed en grappig maar gebrekkig bij Giordano, net als, misschien zelfs vanwege, hun kwetsbare, vervallende lichamen.


Op vrijdag 14 november wordt Paolo Giordano geïnterviewd door Anna Drijver


Paolo Giordano: Het zwart en het zilver. De Bezige Bij, 160 blz., € 16,90