Het verdwijnen van de zwarte rat uit West-Europa, omstreeks 1700, luidde het einde in van de ergste pestepidemie uit de Europese geschiedenis. De «zwarte dood» wiste meer dan een kwart van de bevolking op het continent uit. Voor Amsterdam bleek de rijkdom van de Gouden Eeuw nauwelijks een garantie voor immuniteit. In het boek Van pest tot aids beschrijft Annet Mooij het tafereel: «De koopstad werd een spookstad: handel en bedrijvigheid stokten, marktpleinen bleven uitgestorven, winkels en werkplaatsen sloten hun deuren. Het openbare leven bood een macabere aanblik: pestlijders zwalkten lallend en tierend over straat en vielen soms ter plekke dood neer, doodsklokken luidden aanhoudend en rouwstoeten verdrongen zich in de straten, terwijl het op andere plaatsen angstvallig leeg bleef. De bestaande kerkhoven konden de toevloed van doden bij lange na niet aan, waardoor de volle kisten zich opstapelden en een doordringende lijkenlucht zich over de stad verspreidde.» Vluchten voor de zwarte dood hoefde niet, vonden velen, want een godvruchtig mens had niets te vrezen. Oorzaak van al deze ellende was God. De mens was losbandig en goddeloos gaan leven. De zwarte dood was zijn straf.

De apocalyptische symbolen van bacteriën, parasieten en virussen werden allerminst ten grave gedragen samen met de zwarte dood en zijn miljoenen slachtoffers. De symboliek is springlevend. Niet alleen tijdens uitbraken van de moorddadige virussen ebola, Marburg of hiv, maar ook nu tijdens de mond- en klauwzeercrisis. De woorden «zwart», «gesel Gods», «oordeel Gods» en «tekenen der tijden» vielen in de Nederlandse media sinds de eerste positieve testen meer dan eens.

In Olst, waar zich de eerste door mond- en klauwzeer getroffen boerderij bevindt, is het «oorlogsscenario» uit de kast gehaald. In het dorp treft een verslaggever van NRC Handelsblad een oude inwoner aan. «Mond- en klauwzeer is de gesel Gods», zegt hij met zijn fiets in de hand, turend over het landschap. «Het is de tijd van meer, meer, meer. Daaraan moet een eind komen. Dan wordt het minder, minder, minder. Die besmetting is een waarschuwing.» En uit Staphorst galmt predikant Tj. de Jong: het Nederlandse volk en de regering hebben alle bijbelgeboden overtreden. De bijbel spreekt van aardbevingen en pestilentiën als tekenen der tijden. En dus zijn de veeziektes «een gesel over Europa».

De christenen hebben op een punt gelijk, zij het per ongeluk. Het in gevaar brengen van de westerse leefstijl vormt een belangrijke voedingsbodem voor de angst voor het virus. Vee ziekten als mond- en klauwzeer brengen het einde van de intensieve veehouderij in West-Europa dichterbij. Dat betekent grote inkomstenverliezen voor talloze bedrijven en duizenden West-Europeanen. De virusangst gaat dieper: door de grotere mobiliteit van mensen kunnen virussen, bacteriën en parasieten uit de Derde Wereld veel gemakkelijker het rijke Noorden bereiken. Het virus teert op deze processen van globalisering; het kent geen grenzen van kleur, sociale klasse of geografische ligging.

In de Gouden Eeuw ontvluchtten veel rijken de stad. Dat hielp niet. De zwarte dood volgde hen. In 1958 vatte Nobelprijswinnaar Joshua Lederberg de eeuwenoude angst voor microbiologische moordenaars samen: «Het virus vormt de grootste bedreiging voor de machtspositie van de mens op deze planeet.»

De Britse media koppen: «Troops join ministery to fight virus.» Downing Street heeft bekendgemaakt dat veel meer dieren op de inmiddels beruchte brandstapels moeten worden vernietigd dan aanvankelijk werd gedacht. «Middeleeuwse toestanden», reageert minister Brink horst van Landbouw. En heel Nederland be aamt in koor. Wij willen de morsige bezigheid van het ruimen liever niet zien. Wij gaan veel beschaafder te werk: dood per injectie of elektrocutie op de boerderij zelf, waarna een privé-bedrijf de kadavers in anti-lekvracht au to’s afvoert om ze gecontroleerd te verbranden. De vraag hoe Nederland te werk zal gaan wanneer een ramp als die in Groot-Brittannië zich hier voltrekt, blijft vooralsnog onbeantwoord.

Al deze beelden — brandstapels of klinisch afmaken — appelleren aan de diepste angsten van de mens voor massavernietiging. Het beeld van het leger dat moet strijden tegen een onzichtbare, almachtige vijand teneinde het leven te redden van gewone mensen staat gegrift in het cultureel bewustzijn. In films, televisiedrama’s, populaire fictie en non-fictie leeft het thema van heldhaftige virusstrijders die het gevaar uit de Derde Wereld of de ruimte moeten tegenhouden om de hegemonie te garanderen van de consumentencultuur en de technologische vooruitgang.

De werkelijkheid: de eerste uitbraken van ebola vonden plaats in 1976. Het virus werd een jaar later ontdekt. Vier Afrikaanse landen — Ivoorkust, Zaïre, Gabon en Soedan — hadden te kampen met uitbraken. Meer dan achthonderd mensen stierven. In het Noorden ontdekten wetenschappers in 1989 en 1990 een variant van het virus: ebola-reston. Dat was in de Amerikaanse staten Virginia, Texas en Pennsylvania. Het virus werd door apen uit de Filippijnen overgebracht. Ebola-reston bleek niet dodelijk te zijn voor de mens. De andere varianten des te meer, met name die uit Zaïre en Soedan.

Deze virussen zijn onvoorstelbare killers: eerst is er een griepje, maar algauw volgen interne en externe bloedingen en de dood. Er bestaat geen vaccin tegen ebola. Evenals aids is het virus nu deel van het menselijk leven. De laatste uitbraak kreeg men pas begin dit jaar onder controle. In Oeganda stierven sinds oktober vorig jaar meer dan 170 mensen en werden er ruim 400 besmet.

Deze cijfers vallen in het niet vergeleken met de miljoenen slachtoffers van de wereldwijde aidsepidemie die rampzalige politieke, sociale en economische gevolgen heeft in met name Zuidelijk Afrika. Toch spreekt ebola meer tot de westerse verbeelding. Het idee is onverteerbaar dat een ademteug in een ultramoderne westerse stad binnen enkele dagen of zelfs uren een vreselijke dood kan brengen. De zwarte dood in onze «hygiënische» welvaarts paleizen? Onvoorstelbaar. Er hoeft maar het vermoeden van ebola in West-Europa te bestaan, of het is voorpaginanieuws. Ondertussen sterven duizenden Afrikanen aan ebola en soortgelijke virusinfecties.

Door deze plagen te fictionaliseren in de populaire cultuur probeert de westerse mens zijn oerangst voor het virus uit te drijven. Dat komt ook tot uiting in de visie van wetenschappers. Hans Zinsser (1878-1940), microbioloog, schrijft in 1934: «Besmettelijke ziekten behoren tot de ware authentieke avonturen. De draken zijn allemaal dood en de lans roest weg in een stoffige hoek. De enige sportieve uitdaging die de eens vrije mensheid rest, is de oorlog tegen de boosaardige kleine medeschepselen die in donkere hoeken schuilen en die ons achtervolgen in de lichamen van ratten, muizen en andere huisdieren. Ze vliegen en kruipen samen met de insecten, en overvallen ons zelfs in ons eten en in onze liefde.»

Boer Gerrit Jan Hesselink uit Junne gelooft in «het Opperwezen». Maar, zegt in hij de Volkskrant, «ik geef God niet de schuld. Het zijn dingen die gebeuren, zaken waar je nooit uitkomt.» Zijn boerderij kan worden besmet met het mond- en klauwzeervirus. «Je bent bang. Het is ongrijpbaar. Het moeilijkste is dat je het virus niet ziet. Het kan op een vogel zitten of zich met de wind verspreiden. Je wordt in je voortbestaan bedreigd door iets onzichtbaars. Je doet wat je kunt, maar je kunt je echt niet verdedigen.»

Redeloze sluipmoordenaar, vernietiger van het leven zoals wij dat gewend zijn, brenger van de Apocalyps — het virus is al deze dingen. De symboliek van het virus als moordenaar van de mensheid krijgt vooral gestalte na de Koude Oorlog. Niet een kernoorlog maar de virologie vormt nu de voedingsbodem voor angsten over een apocalyptische ondergang van de menselijke soort. De beroemde uitspraak van bioloog en Nobelprijswinnaar Lederberg over het virus als dreiging voor het voortbestaan van de mens echoot in de cyberpunkromans van William Gibson. In Virtual Light, Idoru en All Tomor row’s Parties brengen niet kernwapens, maar diverse plagen het voortbestaan van de mens in gevaar. In deze pessimistische toekomstvisioenen is de wetenschapper weerloos tegen het virus. Ook de technologie staat machteloos tegenover de finaliteit van het einde van de mens.

Maar het virus is niet alleen slecht; het kan ook inspirerend zijn. Microbiologen als Zinsser storten zich graag op het «laatste avontuur». Als ridders op een queeste ontrafelen ze het mysterieuze bestaan van virussen, bacteriën en parasieten en bestrijden ze deze dragers van de dood. Kennelijk hebben ze waardering voor de «intelligentie» van de medeschepselen, zoals Zinsser hen noemt. Kunstenaars delen het enthousiasme voor het virus, bijvoorbeeld cineast David Cronenberg die constateert: «Er is iets ongelooflijk charismatisch aan de virologie. De menselijke verbeelding moet dat eigenlijk nog ontdekken.»

Deze macabere liefde voor het virus is goed te zien op de tentoonstelling Van pest tot aids in het Gemeentearchief in Amsterdam. Hier heet cholera vertederend «de getrouwe gezellin van de armoede». Wandelend door «vijf eeuwen besmettelijke ziekten in Amsterdam» valt voor al de connectie op tussen kunst, wetenschap, politiek, economie en sociaal beleid. Al deze zaken hebben een ding gemeen: angst voor het virus, de bacterie of de parasiet. De angst zit behoorlijk diep. Annet Mooij schrijft in het tentoonstellingsboek: «Hoe verzekerd ons bestaan ook lijkt, een klein bericht over het ebolavirus in Afrika is voldoende om de telefoon bij de Amsterdamse GG & GD onmiddellijk roodgloeiend te doen staan.»

Het strijden tegen het virus strekt zich nu over de hele wereld uit. In februari waarschuwde de Wereld Gezondheidsorganisatie dat besmettelijke ziekten een «internationale bedreiging» vormen. Dat komt doordat nieuwe microbiologische moordenaars als ebola en aids zich aandienen. Maar ook «oude» plagen als tuberculose, cholera en geelzucht zijn nog steeds deel van het dagelijks leven voor mensen in het arme Zuiden. In KwaZulu-Natal, Zuid-Afrika, zijn 139 mensen recentelijk overleden aan een uitbraak van cholera. Vaak staat het Westen achteloos tegenover gezondheidsrampen in de Derde Wereld. Maar wetenschap en technologie kunnen veel minder dan we zouden willen. In feite zijn we weerloos. En dat is de ultieme verschrikking.