De Bie, 1997, tekeer tegen tendens en persoon © Bert Nienhuis / MAI

Een kwart eeuw geleden verloor ik twee vrienden uit het oog, zoals dat gaat in het leven. Wel was er het vage besef: ik hoef ze maar toevallig tegen te komen en we gaan verder waar we gebleven zijn, Kees, Wim en ik. Het overlijdensbericht van Wim de Bie maakte aan die bespottelijke illusie definitief en (naïef) totaal onverwacht, een eind. Hij werd herdacht en ‘gelukkig hadden we de foto’s nog’. Letterlijk, in een prachtboek van Roel Bazen; figuurlijk op platen, dvd’s, YouTube en in de omroeparchieven. Door de scènes, die we bij talloze tv-herdenkingen die kwade dag zagen, voelde het even alsof we ‘gewoon’ verder gingen.

Curieuze mix van feest der herkenning door hun grandioze talent enerzijds, en rouw en weemoed – ‘o, en voorgoed voorbij’ – aan de andere kant. Terwijl het al 25 jaar voorbij was! Dat het dichtbij voelde, en niet gedateerd, is alleen al een mirakel. Ik ben dieper geraakt dan ik had kunnen bedenken. Door ons gedeelde geboortejaar? ‘Heden gij, morgen ik’? Een beetje misschien, maar hoofdzakelijk door die vriendschap. Niet dat zij daar iets van wisten. Ik zag Van Kooten één keer in een winkel en probeerde krampachtig niet te kijken. De Bie zag ik nooit. Zo moeten ze krankzinnig veel vrienden hebben. En dat bleek prompt.

De golf van liefdevolle aandacht voor Wim, op televisie, radio, in drukpers, op sociale media, was en is weldadig, overweldigend en troost. We vierden gezamenlijk een man, een onvermijdelijk duo, een tv-oeuvre van ongekende duur en nooit geëvenaarde kwaliteit. Qua humor, typeringen, spel (ze ‘deden’ in 1976 De dienstlift van Harold Pinter – meesterlijk), dramaturgie, timing, originaliteit, veelzijdigheid – maar ook qua onnadrukkelijke sociologische en psychologische diepgang, inzicht in stromingen en onderstromen. Getogen in de jaren vijftig, en die niet verloochenend, soms zelfs ernaar terugverlangend, maar tegelijk meegaand op de golven van de tijd en die tegelijkertijd analyserend. En ook nog eens angstaanjagend vaak haarscherp voorspellend.

Onze vriendschap met hen werd, vermoed ik, ook gevoed door hun onderlinge vriendschap, nu weer publiekelijk benadrukt door tal van mensen die het écht kunnen weten: naasten, collega’s. Medewerkers die met het volste recht (en dat is bepaald niet vanzelfsprekend) aan praattafels gingen zitten. Of die dat niet wilden, maar wel ooit aan Coen Verbraak in het drieluik Van Kooten & De Bie sloegen weer toe vertelden hoe alles tot stand kwam. Paul van den Bos (camera); Arjen van der Grijn (grime; pruiken); Ot Louw (montage); Tonny Eyk (composities). Het vaak misleidend cliché van de synergie die 1 + 1 = 3 zou opleveren was in hun geval ‘gewoon’ waar. Elk voor zich uitmuntend; samen geniaal.

En dat nagenoeg zonder wanklank. Zeer verschillend, totaal. Kees van Kooten, een sociaal dier dat de lach per definitie aan zijn kont heeft hangen en schijnbare allemansvriend; Wim de Bie die als persoon weerbarstiger was. Hij stond in de schijnwerper vanaf het schooltoneel en in al wat daarna volgde; maar zodra die uitging zat hij meestal achteraan, aan de zijkant, dicht bij de uitgang, een beetje in het donker. Liefst niet herkend. Schuw bijna. Hij had het van geen vreemde, hoorden we later.

© Archief DGA

We ontdekten hen als vrolijk kleurrijke lolbroeken, maar ze kregen steeds meer tussentinten. Uiteindelijk werden ze onze vrienden door hun blik op ‘mens en wereld’, op elite en volk, op anonymus en outcast, op dupe en dader, op ons zelf. Steeds meer stuurden ze onze blik. Een Groene-themanummer droeg als ondertitel: 25 jaar narren op de kansel. Raak, al hadden ze die kansel geleidelijk beklommen.

Iemand zegt tegen een dame: ‘Dit is de moeder van Wim de Bie.’ Reactie: ‘O, wat erg voor u’

Dat was in 1992. Een wankelende Groene moest een dure metamorfose ondergaan die redding, maar ook ondergang kon betekenen. Martin van Amerongen en redactie bedachten een list, een wervende special. ‘Het zoeken was naar een perfect huwelijk tussen populariteit en exclusiviteit’. Op 12 februari 1992 verscheen het blad met de zusjes Jet en Koosje Veenendaal in kleurendruk (primeur!) op de voorpagina. In twee dagen was, ongekend, de oplage uitverkocht. Herdrukken in boekvorm volgden. Wim en Kees hebben ons blad niet gered, maar wel geholpen.

Maar Wim is dus dood. De eerste herdenking die ik zag was onthutsend. In Tijd voor MAX zat, stomtoevallig, want vanwege een nieuwe film, Freek de Jonge.

‘Je wist dat hij ziek was. Is het toch nog onverwacht gekomen?’ was Sybrand Niessens eerste vraag. Freek ontweek begrijpelijk en geestig waarna de vraag botweg werd herhaald. En Martine van Os toevoegde: ‘Toch raar als iemand opeens het randje over gegaan is.’ Ongepaste stupiditeit in het kwadraat. Freek: ‘Wim is een integere en idealistische humorist.’ Niessen: ‘Ook niet een beetje moralistisch?’ Freek: ‘Ik weet niet of moralisme zo een kwalijke eigenschap is.’

En dat was dan het max-eerbetoon aan Wim de Bie. Hij zou erom gelachen hebben, want ‘Lof der dom- en smakeloosheid’, geschikt voor een kort item in Keek op de week.

Ietsje later luister ik naar Radio 4, Opium. Daarin zouden de genomineerden voor de Grote Poëzieprijs worden bekendgemaakt. Neerlandicus Jeroen Dera was te gast. Presentator Annemieke Bosman vroeg hem eerst naar zijn herinnering aan De Bie. Hij had dat niet zo meegekregen. Ik verbijsterd. Maar dan google ik: Dera is van 1986 en was dus twaalf toen ze stopten. Precies wat De Bie zelf stralend vertelde: een bewonderaar vraagt aan een meisje ‘weet je wel wie dit is? Wim de Bie!’ Het kind geen idee natuurlijk. Zo gaat het. En zo hoort het te gaan, vond hij zelf.

‘Doei meneer De Bie/ Moet u eens horen/ Wij gaan verloren/ En mijn vraag is nu/ Wat dan?’

Voor mijn jongvolwassen kleinkinderen zijn ze niet veel meer dan namen, zoals helden van mijn ouders, Buziau, Pisuisse, Dirk Witte en zelfs Louis Davids, ooit voor mij . Maar Opium wil toch De Bie vieren en biedt een mij onbekend lied. In beurtzang is hij een vragende man (raar stemmetje) en zichzelf. Zeg meneer De Bie/ Vertel eens even/ Waarom wij leven/ Wat de zin is van dit bestaan? En: Doei meneer De Bie/ Moet u eens horen/ Wij gaan verloren/ En mijn vraag is nu/ Wat dan? De Bie: Ik weet het ook niet/ Hoezeer het mij spijt/ … Het heeft dus geen zin/ Om mij te schrijven/ Of te bellen/ Want als het antwoord toch niet komt/ Hoef je de vraag ook niet te stellen.

Opgeschreven lijkt het niet veel, maar ik slik. Door zang (hij was goed, zijn moeder nog beter) en arrangement, maar ook doordat de woorden lijken voort te komen uit de rol die hij steeds meer begon te krijgen: richtsnoer en geweten. Ik wil best geloven dat hij dat overschatting vond, maar steeds vaker moet de vraagsteller uit het lied door Bie’s stellingnames hebben begrepen dat hij juist wél antwoorden had. We keken toch ook om te horen wat zij ‘ervan’ vonden. En hoe ze dat dan weer vorm gaven natuurlijk. Juist Wim was degene die het vaakst, niet alleen in types, maar als zichzelf tekeer kon gaan tegen tendens en persoon. In de fragmenten van die dag zagen we een geweldige Larense notabele die de vvd-lach (lang voor Rutte) als handelsmerk had, net zoiets als hun eeuwige dixieland. We lachten hard, destijds. Maar we zagen ook een veel oudere Wim die als zichzelf de echte Rutte-lach ‘deed’ en daarmee angstaanjagend analyseerde. Het lachen verging ons.

© Archief DGA

Is het waar, zoals je soms hoorde, dat zij gans een volk verbonden? Ze hadden groot bereik zeker, ook al omdat er eerst maar twee publieke en nul commerciële zenders waren. Maar er is ook die andere anekdote. Iemand zegt tegen een dame: ‘Dit is de moeder van Wim de Bie.’ Spontane reactie: ‘O mevrouw, wat erg voor u.’

Wim vond dat kostelijk. Lang niet iedereen was blij met ze. Deze vrouw om redenen van fatsoen, waarschijnlijk. Maar zalen die collectief in een deuk lagen om André van Duin, Frans van Dusschoten en Corrie van Gorp kunnen voor het merendeel geen grote fans zijn geweest. Die beminden ook typetjes, maar toch andere. Daar staat tegenover dat door Wim en Kees afgezeken notabelen toch trots konden zijn: ‘Ik ben genoemd’, maar dan op een andere manier dan prof. dr. ir. Akkermans.

Bleef het werk bestand tegen de tijd? Een groot deel zeker. ‘Jacobse en Van Es gaan politiek’ helaas ook. Maar toen ik studenten in een keuzevak over rechts-extremisme de gang van F. en Tedje langs Haagse standbeelden liet zien (meesterlijke invalshoek trouwens), vonden zij dat dat raak was maar te lang duurde. En ik, minnaar van traagheid, gaf ze niet helemaal ongelijk. Misschien vonden ze dat zelf later ook. Sowieso hadden ze recensenten helemaal niet nodig. Altijd gaven ze zichzelf na afloop een cijfer. Bijna altijd was dat lager dan de publieke en journalistieke opinie. ‘Nooit een 10, hoogst zelden een 9.’

Op een dag gaat Wim de Bie ‘als zichzelf’ bos en veld in, gewapend met een vracht boeken. Hij weet namelijk niets van de natuur en vindt dat een schande. Het blijkt een hopeloze onderneming, want determineren lukt van geen kant omdat het bloemloze winter is, hij geen idee heeft of hij door beekdal of weidelandschap loopt en wat heeft hij aan een pil met bloemen uit de hele wereld? Maar ja, altijd druk, nu vrijgenomen en doorzetten dus. Het schemert. Wordt dan donker. Met zaklantaarn gaat hij door. We horen hem alleen nog. ‘Ja, weegbree.’ Maar rusteloos: want, beseft hij, hij weet óók niets van vogels. Heeft de Russen niet gelezen. Proust ook niet. Wil nu eens goed piano leren spelen. Leren zeilen.

Hij stuurt de filmploeg naar huis maar gaat door: nog lang niet klaar; nog zoveel te doen. In dat item herkende ik destijds mezelf. Wie niet? Ik onthield het. Vond het op YouTube (De Bie in de natuur), raakte ontroerd. Hopend dat hij planten en vogels had leren herkennen. Tolstoj had gelezen. En dacht aan Goethe’s Wandrers Nachtlied. Van Über allen Gipfeln ist Ruh tot Warte nur, balde ruhest Du auch. Dank Wim.