Pieter Hugo, portret uit de serie ‘1994’, 2016. Chromogene druk, 120 x 160 cm © Rijksmuseum, Amsterdam. Schenking van de heer P. Hugo, Kaapstad

1.

Het is gemengd, die geschiedenis van Nederland met Zuid-Afrika, in elk opzicht. Gemengd als een gemengde ervaring, waarvan je niet kunt zeggen: het is A of B. Maar wel: er was een machtiger en een onmachtiger partij. Ook: nooit was er zoveel contact tussen bruine en blanke mensen, nooit kwamen zwart en wit elkaar zo na, kwamen ze elkaar zo tegen. Met alle dubbelzinnigheid van dien.

Een gemengde bevolking: de nazaten van de Hollandse scheepvaarders, in één land met de inheemsen, de nazaten van slaaf gemaakten, van alles wat er was en kwam en er volgens latere, raciale apartheidsboekhouding niet behoorde te zijn. Maar volmaakt zwart-wit is het niet.

2.

Eind jaren zestig. Er is een zekere familie L., die omgang heeft met mijn ouders, zij vallen in de ruim bemeten categorie ‘kennissen’. Maar de familie L. meent dat er sprake is van een veel diepgaandere en vriendschappelijker band. Een band die ook tot uiting komt omdat ze vaak ‘op de bonnefooi’, zoals dat gezellig heet, met vier of vijf man komen ‘aanwaaien’. Nog hoor ik het scherpe commando van mijn moeder: ‘Allemaal naar boven. Nu.’ We hielden ons doodstil in de slaap- en studeerkamers, terwijl de hulp in de huishouding er op uit werd gestuurd om het vervelende nieuws te melden dat mevrouw en mijnheer spijtig genoeg op dit moment allebei uithuizig waren.

Maar die ontsnappingsactie slaagde niet altijd, soms waren we nog bezig de zitkamer uit te stormen, of daar zwaaide al een enthousiaste arm voor het raam. In ieder geval moet er een avond zijn geweest dat de familie L. breeduit zat, en vertelde over hun net geboekte vakantie. Een verre reis ditmaal, naar Zuid-Afrika. Zodra deze ‘bezoeking’ – het woord is aan mijn moeder – voorbij was, begon ik eindeloos te dreinen: waarom wij nou nooit, zo’n tocht naar een echt ver land. Naar Zuid-Afrika.

Eerst heette het nog te ver en te duur, maar ik bleef aanhouden en werd apart genomen. ‘Die regering van Zuid-Afrika, die houdt niet van lichtbruine kinderen zoals jij en je zusje. Ze zijn daar, zoals dat heet racistisch; we willen er niet naartoe en we kunnen er ook niet als gezin naartoe, want dan komen er problemen.’

Het onbereikbare land – als er iets is wat een jongensziel nieuwsgierig maakt is dat het. Ik las over Zuid-Afrika, ik hield een spreekbeurt, ik sprak al snel en keurig gesouffleerd door mijn omgeving mijn afschuw uit over de Apartheid, en nog weer een paar jaar later hing er op mijn jongenskamer een poster tegen de in Zuid-Afrika geplukte Outspan-sinaasappels: ‘Pers geen Zuid-Afrikaan uit.’ Het hoofd van een zwarte jongen werd door een rozevingerige hand letterlijk op een citruspers gedrukt.

Maar onder die prille, morele verontwaardiging school nog steeds, en eigenlijk steeds feller de fascinatie voor het land; dagdromen die ik me permitteerde aan de hand van foto’s van de Tafelberg, de Kalahari-woestijn en het Johannesburg met het gouden licht. Het verboden land.

Als volwassen man, midden jaren negentig, na de afschaffing van de Apartheid, rook en zag ik voor het eerst mijn droomland. Ik vond het overweldigend maar ook enigszins beangstigend, omdat er vooral in Kaapstad mensen waren die iets in me meenden te zien wat ik niet zag. Mijn vader, mijn moeder, zeker ook één van die ‘bruinmense’. ‘Jy is van hier.’ Ik lachte dat beleefd weg. Een zich herhalend misverstand.

Het zou nog een paar jaar langer duren voordat mijn biologische moeder uit Nieuw-Zeeland me na lang aandringen schreef dat mijn biologische vader niet uit Jamaica kwam, zoals ik zo’n jaar of dertig braaf de adoptiepapieren had nagepraat, maar dat hij uit Zuid-Afrika afkomstig was, uit Kaapstad. Naar Londen gevlucht eind jaren vijftig, alwaar zij en hij contact kregen en nog iets meer.

Met die wetenschap in het achterhoofd ben ik nog een paar keer terug geweest, en dan vooral naar de Kaap. De fascinatie werd alleen maar groter, maar ook de afstand, want de geschiedenis van Zuid-Afrika zit zo’n beetje in mijn hoofd, maar niet in mijn botten. Ik ben niet door dat land ‘gekerfd’.

3.

De eerste zaal van Goede Hoop in het Rijksmuseum is de meest lege en tegelijkertijd de meest indrukwekkende. De tentoonstelling is nog in zijn opbouwfase, driekwart van de objecten, kaarten, schilderijen, foto’s en documenten hangt of staat al op zijn plek, en Martine Gosselink, hoofd van de afdeling geschiedenis van het museum en de grote kracht achter Goede Hoop wordt om de tien minuten even op haar schouder getikt. Die bordjes daar? De vitrine met het uniform toch omgekeerd? Er zijn zo’n twintig mannen en vrouwen aan het werk, van sjouwers tot heel precieze rangschikkers met handschoenen, maar in die eerste lege ruimte heerst rust en stilte; in het halfdonker zie je op de muren alleen de contouren van de Kaapse kust, met de beroemde Tafelberg.

Alles is op het eerste gezicht kaal en ledig. Kaapstad is er niet. Er zijn de kalm aanrollende bergruggen, er is de zee en het strand. En vooral is er dat grote, veelbelovende Niets, dat smeekt om ontdekt te worden en ontgonnen. Hiervan gaan mensenhanden jeuken, hier moet iets groots worden verricht.

De Khoikhoi bleken geen ‘moordzuchtige kannibalen’ te zijn, maar mensen met wie te jagen en te handelen viel

Zo heeft Jan van Riebeeck de Kaapse kust in het vizier gekregen, toen hij op 6 april 1652 binnenvoer. Een leeg land, de bescherming van de berg, de perfecte plek om een verversingsstation te bouwen voor de voc, waar de schepen water en voedsel konden foerageren op weg van Holland naar Batavia en omgekeerd. Precies halverwege. Hier zou hij een fort bouwen en tuinen aanleggen om gewassen en vruchten te kweken, waarna de scheepsbemanning aangesterkt en weldoorvoed haar reis kon vervolgen.

Maar het land was niet ‘leeg’ – het land is nooit leeg, de maagdelijkheid is bijna altijd verzonnen en die onschuldsfantasie is weer nodig om zonder al te veel gewetensbezwaren grond te kunnen annexeren en de plaatselijke bevolking op z’n minst te kunnen koeioneren en als het nodig is te verdrijven of te vermoorden.

Midden in die weldadig stille zaal liggen drie stenen, met daarin gekerfde afbeeldingen van een antilope, een giraffe en een menselijke figuur. Bewijzen dat Zuid-Afrika niet ‘ontdekt’ hoefde te worden door de eerste Portugezen of Engelsen die er voet aan wal zetten, maar dat het al bestond, met zijn San- en Khoikhoi-volken, met jagers en verzamelaars en rondtrekkende herders met hun vee, die hun weidegronden wisselden per seizoen, en eens in de zoveel tijd de kust aandeden. Er was hooguit ‘leegte’ als welbegrepen eigenbelang.

Jan van Riebeeck wist beter, ook in 1652. Eerder, in 1647, was het schip de Haerlem aan deze kust gestrand, waarbij de kapitein met een ander schip de reis naar Nederland vervolgde, maar waarbij ook bemanningsleden achterbleven die een jaar bivakkeerden aan de Kaapse kust. Zij kwamen in contact met de inheemse bevolking, vooral met de Khoikhoi, en dat bleken geen ‘moordzuchtige kannibalen’ te zijn, zoals de geruchten wilden, maar mensen met wie te jagen en te handelen viel.

Twee van de achtergebleven Nederlanders, Janszen en Proot, stelden bij hun terugkeer naar Holland een zogeheten ‘Remonstratie’ op in 1649, waarin zij de voc lieten weten dat er geen enkele reden was op deze Kaapse plek af te zien van een ‘permanent station’. Jan van Riebeeck kreeg zijn fiat: hier, aan de Kaapse kust kon die Hollandse post worden gebouwd. Die post werd een kolonie, en die kolonie een heel groot land. Maar dat allemaal later.

4.

Er is iets in ‘de mythe van het lege land’, zo vaak gebruikt door kolonisten, dat correspondeert met het idee van de onbezoedelde zuigeling, het net geboren kindje dat nog een tabula rasa zou zijn, een lege, schone lei waar ouders hun aantekeningen op achter moeten laten, zodat het zich kan vormen naar hun aanwijzingen. Maar ook baby’tjes zijn van meet af aan al in het bezit van een eigen ‘bedrading’, weten we inmiddels, de genetische informatie zit in ze opgeslagen, en met een beetje geluk herkennen de ouders later de trekken van die grootvader of een verre, vreemde neef.

Maar als zo’n kindje ter adoptie wordt afgestaan, en nieuwe ouders krijgt die niet genetisch verwant zijn, kan er een discrepantie ontstaan tussen de genetische erfenis en de nieuwe, geheel herziene opvoeding. Ineens moet alles helemaal anders.

Robert Jacob Gordon, Giraf met links een Khoi, 1779 © Collectie Rijksmuseum

Baby’tjes zijn niet leeg – ze zijn al vol van zichzelf. Ze zijn zogezegd ‘gekerfd’ – zoals de stenen in de eerste zaal van Goede Hoop – en die doorgegeven erfenis moet onder ogen worden gezien, ook als de precieze inhoud van de erfenis onduidelijk is. Er is al veel met het kind gebeurd voordat het geboren werd; zo ook heeft er zich veel geschiedenis afgespeeld in en aan de Kaap, voordat het gebied door de Europeanen werd ‘ontdekt’.

5.

Wij kennen de verhalen uit de geschriften en documenten van de voc-vaarders en -bestuurders, maar de verhalen van de oorspronkelijke Kaapse bewoners hebben zij niet op schrift gesteld. Tja, die orale traditie. Wel lezen we over hen, door de ogen van de kolonisten, en zien tekeningen van hen, die door Hollandse handen zijn vervaardigd. Het land was niet alleen ‘leeg’, het leek ook nog eens ‘stom’. Het kon, afgezien van wat rotstekeningen en andere parafernalia, nauwelijks overtuigend van zich doen spreken.

Wie schrijft, die blijft. Wie dat niet doet of kan, is gedoemd ten onder te gaan. Een pregnant voorbeeld daarvan is de aankoopovereenkomst van 19 april 1672, te zien in de tentoonstelling, waarin voc-commandeur Godske het Kaapse schiereiland koopt van twee plaatselijke Khoikhoi-hoofden. We zien fraaie, voluptueuze handtekeningen, en ook twee kruisjes. Die zijn van de ongeletterde Khoikhoi.

Weten ze wat ze verkocht hebben? Bestaat bij hen zelfs maar een rudimentair idee dat land met een pennenstreek van eigenaar kan wisselen? Hebben de concepten ‘bezit’, ‘koop’ en ‘overdracht’ ook maar enige betekenis in hun universum. Martine Gosselink schrijft in de catalogus van Goede Hoop: ‘Land, lucht, water, deze zaken bestonden eenvoudigweg, ze waren van iedereen en van niemand specifiek.’

‘Wat doe je op mijn land? Je hebt alle plekken afgepakt waar de eland en andere jachtdieren leven’

Het kruisje staat voor algehele ignorantie – of beter gezegd, voor een diametraal tegenovergesteld wereldbeeld, waarin mensen nooit iets kopen, maar ruilen of gebruiken of delen.

Maar stemmen en tegengeluiden verstommen, als ze niet worden vastgelegd. En toch is Martine Gosselink erin geslaagd de stemmen van de oorspronkelijke Kaapbewoners te vangen. Ruim een eeuw nadat Jan van Riebeeck zijn kolonie had gesticht, en de Khoikhoi en de San of vermoord of steeds verder landinwaarts verdreven waren, schreeuwt een San-leider, genaamd Koerikei, tegen voc-sergeant Van der Merwe: ‘Wat doe je op mijn land? Je hebt alle plekken afgepakt waar de eland en andere jachtdieren leven. Waarom ben je niet gebleven waar de zon ondergaat, waar je oorspronkelijk vandaan komt.’

Deze woordenwisseling is vastgelegd door voc-kolonel Robert Jacob Gordon – de man die als filosoof, botanist, cartograaf, tekenaar, wetenschapper en alleskunner de Kaap en zijn bewoners als geen ander in beeld heeft gebracht. Ik kende zijn naam niet, maar weet nu: hij was de Leonardo da Vinci van zijn tijd.

‘Wat doe je op mijn land’, weten we dankzij Gordon. Het staat gekalkt op de muren van het Rijks, in protestletters als die tegen Vietnam en van de krakers: de tegenstem van de San die nu toch hoorbaar is gemaakt. En in diezelfde, nog nadruipende letter lezen we: ‘U lant sal nu lustigh vol oorlogh wesen.’ Die waarschuwing is afkomstig van Krotoa, een van de meest opmerkelijke figuren uit het begin van de Hollandse koloniale tijd. Als een Cassandra spreekt ze Jan van Riebeeck toe, haar baas: vrijpostig, want zij is zijn bediende. Maar zij is veel meer. Er moet een werkelijke affectie tussen Van Riebeeck en deze jonge vrouw hebben bestaan. Als jong Khoikhoi-meisje komt ze in huis te wonen bij de Van Riebeecks, en wordt ook daadwerkelijk opgenomen in het gezin. Ze draagt Europese kleren, ze spreekt Nederlands, Engels, Portugees maar beheerst ook de taal van de Khoikhoi, zodat ze optreedt als tolk, als onderhandelaar, en ook als verkenner, die moet polsen hoe de stemming is bij haar stamleden.

Ze zal zich laten kerstenen, Neder-Duits gereformeerd en gaat dan als Eva door het leven. Ze is de eerste Khoikhoi-vrouw die trouwt met een blanke, Europese man. Hun drie kinderen zijn daarom gemengd en heten wel de eerste ‘kleurlingen’ van de Kaap. Krotoa geldt inmiddels als de Matriarch van alle Bruinmense in Zuid-Afrika. En daarvan zijn er miljoenen. Ikzelf word ertoe gerekend als ik in dat land ben. Het is bijna niet voor te stellen hoe Krotoa de balanceeract tussen het kolonistenleven en dat van de Khoikhoi heeft volbracht. Culturele kortsluiting is toch het minste wat je moet vrezen. Later, nadat haar Europese man is verongelukt, wordt ze gevangen genomen, op beschuldiging van prostitutie en alcoholisme. Nog veel later zal deze Eva onder het Apartheidsregime worden opgevoerd als het levende bewijs van de gevaren van ‘rassenvermenging’. Gevaarlijke Eva, slangenvrouw Eva, Krotoa-Eva, die het aanlegt met een blanke man en ‘bastaarden’ verwekt. Na eeuwen van geweld is haar waarschuwing zeker niet bezworen, ook niet na de afschaffing van de Apartheid: ‘Uw land zal vol oorlog wezen.’ (Kijk voor meer over Krotoa ook naar de indrukwekkende ntr-serie Goede Hoop, gepresenteerd door Hans Goedkoop.)

6.

Apartheid is geen goed, Nederlands woord, het is een begrip uit de Afrikaanse taal. Dat Apartheid het enige Nederlandse woord zou zijn dat de hele wereld kent, is dan ook onzin. Geen Nederlands. Hier ongeveer moet het Nederlandse recht op verschoning stoppen.

Niet alleen koloniseerde Van Riebeeck de Kaapse kust, hij voerde ook het slavernijsysteem in, met tot slaaf gemaakten uit het huidige Madagascar, Mozambique, Indonesië, Maleisië en Indo-China. De catalogus vermeldt: ‘Uit een grote verscheidenheid aan gebieden rond de Indische oceaan.’ Daar werd een breed net uitgeworpen.

Ook is er onder Van Riebeeck al de poging tot fysieke segregatie, het scheiden van bevolkingsgroepen. Er wordt in 1660 een veertien kilometer lange grensafscheiding aangelegd, een ondoordringbare dikke amandelhaag, voorzien van blokhuizen, om de Khoikhoi buiten het voc-territorium te houden en een halt toe te roepen aan hun veeroof. Dan is er de invloed van de kerk, de Neder-Duits gereformeerde, en het idee dat de Afrikaners behoren tot het ‘uitverkoren volk’, terwijl bruin en zwart bestemd zouden zijn voor het knechtschap, als in de bijbelse vervloeking van Cham.

Door de eeuwen heen is de band tussen Nederland en Zuid-Afrika losjes geweest, zoals ook te zien valt aan de zelfstandige ontwikkeling van het Afrikaans. Maar er zijn twee uitzonderlijke momenten: de ‘Boerenmanie’ rond 1900, toen veel Nederlanders zich plots de verre neven herinnerden in dat verre Zuid-Afrika, die in oorlog waren met de Engelse kolonisten. En dan is er het verzet tegen de Apartheid, aarzelend nog in de jaren zestig, maar massaal in de jaren zeventig en tachtig.

Familie die bijna vergeten was, en familie die je later maar liever wilde vergeten: tussen die twee uitersten bewoog zich het contact tussen Nederland en de Afrikaners.

7.

Zelden zal een tentoonstelling in het Rijksmuseum voor zo’n persoonlijke catharsis hebben gezorgd. Ik kijk in de laatste zaal naar de foto’s van de Zuid-Afrikaanse fotograaf Pieter Hugo: zijn serie ‘1994’, waarin hij kinderen portretteert die geboren zijn na 1994 – ‘born frees’ worden ze genoemd. Ernstige kindergezichten, die recht in de lens staren; een overdaad aan dat schuldige, woeste landschap, dat alles heeft gezien, maar onverstoorbaar voortwoekert.

Het lijkt in de verste verte niet op mijn jeugdfoto’s: de tuin, het vlekkeloze gazon, de schommel, de hond, de blanke moederarm die duwt. Maar ik weet na het zien van Goede Hoop dat ik geen verzinsel ben: dat er bewijzen bestaan, zalen vol, van het contact tussen Nederland en Zuid-Afrika.


De catalogus Goede Hoop: Zuid-Afrika en Nederland vanaf 1600 staat onder redactie van Martine Gosselink, Maria Holtrop, Robert Ross. (Rijksmuseum, uitgeverij Van Tilt, 375 blz., € 34,50).

De NTR-serie Goede Hoop begint donderdag 23 maart, 21.05 uur, NPO2