
‘The past is never dead. It is not even past.’ Deze woorden van William Faulkner, de schrijver die het diepe zuiden van Amerika een stem gaf, getuigen van een wonderbaarlijk inzicht. Ze geven perfect weer waarom de Amerikaanse samenleving is zoals ze is: alles hangt met alles samen, alles is een reflectie van wat er eerder is gebeurd, je komt nooit van dat verleden af, het reist altijd met je mee.
De afgelopen maanden speelden deze woorden vaker dan ooit door mijn hoofd. We zien nu een Amerika dat worstelt met demonen die op z’n minst vaag bekend voorkomen: extreme politieke polarisatie, raciaal geweld en zwart activisme, law and order als thema, de dreiging van een hete zomer, revolutionaire retoriek op links, eindeloze oorlogen. Een campagne met twee uitzonderlijk impopulaire presidentskandidaten. De conventies die beide grote partijen de afgelopen weken hielden, waren uniek en tegelijk gaven ze een ongemakkelijk en vaak onaangenaam gevoel van déjà-vu.
Het is niet dat de geschiedenis zich herhaalt. Dat gebeurt hoogstens als een farce, zoals de oude Marx al wist. Wat we nu meemaken is authentiek drama, een eerste versie van een nieuw verhaal. Maar het is drama met een lange voorgeschiedenis.
We maken een culminatie mee van de jaren zestig, Richard Nixons geest spreekt niet alleen in het law and order-opportunisme van Donald Trump en in het ouderwetse broekpakkenfeminisme van Hillary Clinton, maar de hele Amerikaanse maatschappij is anno 2016 een resultante van de jaren zestig en het stempel dat Amerika’s meest getormenteerde en meest invloedrijke president achterliet op de tweede helft van de twintigste eeuw.
Ik beoordeel presidenten met een eenvoudige maatstaf: hoe lang heeft hun beleid, hun handelen – goed of slecht – doorgewerkt. Washington, Lincoln en Roosevelt: Amerika leeft nog dagelijks met hun erfenis. Zo gezien is de kleine Bush invloedrijker dan Reagan, vanwege de puinhoop die hij achterliet en die nog jaren ellende zal opleveren. Geen president heeft meer invloed gehad op het Amerika van vandaag dan Richard Milhous Nixon. Ik overdrijf maar een beetje als ik zeg dat vrijwel alles wat er mis is met de Verenigde Staten kan worden teruggevoerd op de jaren zestig en dat Nixons presidentschap daaraan de definitieve draai gaf, waardoor die jaren nog steeds bij ons zijn.
De culturele en politieke verdeeldheid die de afgelopen decennia de Amerikaanse politiek bepaalde, de verlammende polarisatie, is geboren in de jaren zestig. Het waren jaren van confrontatie: over ras, over burgerrechten, over sociale wetgeving, over geloof, over conservatisme, over normen en waarden, en over Amerika’s rol in de wereld. Hoe anders was dat decennium begonnen. Aan het einde van de jaren vijftig, toen Daniel Bell The End of Ideology schreef, leek Amerika een land met een brede consensus, geankerd in Keynes en de Koude Oorlog. Dit zalig welbevinden had zich ogenschijnlijk gemanifesteerd in 1964 toen Lyndon Johnson de radicale conservatief Barry Goldwater vernietigend versloeg. Hillary Clinton, dochter van upper middle class professionals, was een ‘Goldwater girl’.
Consensus is haast per definitie geen houdbare situatie. De dagelijkse werkelijkheid leent zich niet voor consensus, verdeeldheid binnen geciviliseerde marges is zo slecht nog niet. Het is ook realistischer, al was het maar omdat onderdrukte tegenstellingen de neiging hebben als een boemerang terug te keren. Ik denk dat een van de redenen voor de haat tegen Barack Obama te vinden is in zijn doelstelling om bruggen te bouwen tussen Amerikanen die zo ingegraven zaten in hun sociale en politieke loopgraven dat alleen al dat idee gold als hoogverraad, als on-Amerikaans. Ik denk dat Donald Trump intuïtief aanvoelt dat tegenstellingen moeten worden aangescherpt, niet toegedekt.
Trump is geen politicus, maar ook hij werd volwassen in die jaren zestig. Trump kent de Richard Nixon van 1968 en 1972, zijn law and order-toespraak op de conventie kwam niet uit de lucht vallen. Het was George Wallace, de segregationistische gouverneur van Alabama, die over law and order begon, Nixon nam het in 1972 over als zijn eigen uitvinding.
In 1968 was Nixon nog relatief mild, zoals een gewantrouwd politicus in de herkansing betaamt. Als superieure politieke analist zag Nixon de opening in het diepe zuiden. Door de burgerrechtenwetgeving hadden de pro-segregatie-Democraten hun partij verloren, ze waren rijp voor Republikeinse ouvertures. Dat was de southern strategy die Nixon in 1968 doeltreffend uitvoerde, met hulp van gouverneur Wallace die met een boodschap van ressentiment, afkeer van elites en haat tegen een dwingende overheid zelfs steun kreeg ver buiten het diepe zuiden. Wallace veroverde vijf traditioneel Democratische staten, Nixon brak de greep van de Democraten op de rest van het zuiden en won.
De sociaal-culturele veranderingen en de oorlog in Vietnam gebruikte Nixon als president om de verdeeldheid van de natie te consolideren in een ‘wij’-tegen-‘zij’-model. Hij vroeg de ‘stille meerderheid’ hem te helpen tegen de ‘luidruchtige minderheid’ die haar opinies opdrong aan de samenleving. Nixon vond de vijanden van Amerika binnenslands: minderheden, studenten, vrouwen, journalisten. Zijn aanhangers zagen het net zo. Toen de National Guard in mei 1970 vier studenten doodschoot op Kent State University noemde Nixon de protesterende studenten ‘bums’ en gaf hij de studenten de schuld van het geweld dat tot de doden had geleid. De stille meerderheid juichte.
Nixon maakte van raciale en culturele onderwerpen zogenoemde wedge issues: onderwerpen die kiezers dwingen te kiezen voor de ene of de andere partij. De politiek is er nu al decennia lang mee verziekt. Patriottisme (‘zij’ zijn appeasers of verraders), abortus, euthanasie, schoolgebed, het homohuwelijk, allemaal onderwerpen zonder belang voor de cynische economische elite, beslisten de verkiezingen. John Kerry verloor in 2004 van kleine Bush omdat de Republikeinen in cruciale staten wetgeving tegen het homohuwelijk op de agenda hadden gezet.
Alles is geoorloofd in ‘wij’ tegen ‘zij’. Gewetenloze Republikeinse campagnemanagers als Lee Atwater en Karl Rove bedachten commercials die stereotypen bevestigden of leugens sanctioneerden. De hele Republikeinse top accepteerde Trumps birther-campagne om de legitimiteit van Obama aan te vechten. Ratfucking noemden Nixons campagnevoerders dit: het demoniseren van een vijand om de ‘wij’-achterban ervan te overtuigen dat bijna alles gerechtvaardigd is om de ‘zij’ de pas af te snijden. Trumps adviseur Roger Stone komt direct uit de Nixon-stal, zijn campagnemanager Paul Manafort is diens zakenpartner. Buiten campagnetijd lobbyen ze voor dictators.
Ik denk dat Watergate het land voorgoed verziekte. Niet het schandaal per se, maar het aftreden van Nixon en het gevoel van de ‘wij’-groep dat ze genaaid waren. Dat ‘zij’ een overwinning hadden geboekt die riep om wraak. Watergate maakte van de Republikeinen bittere belangenbehartigers, een anti-overheidspartij die als zij regeert haar macht rigoureus gebruikt en als zij niet aan de macht is alles verlamt en alles in het werk stelt om haar tegenstanders ten val te brengen. Het is na Watergate niet meer goed gekomen. Niet alleen was er geen consensus, partijen werkten steeds minder samen (ook de Democraten vielen in deze modus, zij het minder destructief).
Ook immigratie, hét onderwerp van deze verkiezingen, danken we aan de jaren zestig. In 1965 nam het Congres een nieuwe immigratiewet aan in de verwachting dat er weer Europeanen zouden komen. Zo werkte het niet. Sinds de poort in 1924 was gesloten waren immigratiestromen veranderd, nu kwamen immigranten uit Azië, het Midden-Oosten en Mexico en Midden-Amerika. Ze kwamen in de naweeën van Vietnam, Cambodja en Laos. Het aantal in het buitenland geboren Amerikanen nam toe van tien miljoen in 1965 tot 45 miljoen in 2015, plus zo’n elf miljoen illegale immigranten die Trump wil deporteren. ‘De wet die we vandaag tekenen is geen revolutionaire wet’, zei president Johnson. ‘Er zal niet veel veranderen.’ Als de gewone Amerikaan zich belazerd voelt, meent dat hij daar niet om gevraagd heeft en daar ook nooit zijn fiat aan heeft gegeven, dan is dat alleszins begrijpelijk.
Nixons Amerika is uitstekend beschreven door de journalist Rick Perlstein in Nixonland, dat als ondertitel heeft Het opbreken van Amerika. Nixonland beschrijft het ontstaan van twee Amerikaanse identiteiten, van twee groepen van Amerikanen, die elkaar aanstaren vanuit de loopgraven, elk vol geloof van de eigen deugdzaamheid, elk ervan overtuigd dat de andere groep niet oprecht met hen van mening verschilt maar te kwader trouw is. Als we de afgelopen jaren praatten over rode en blauwe staten, dan suggereerde dat onverenigbaarheid en dat was precies wat politieke scherpslijpers wilden. ‘Wij’ en ‘zij’ in de praktijk.
De media zijn meegegroeid. Fox News is het grootste nieuwsnetwerk geworden op basis van deze gespleten samenleving, het station van de zwijgende meerderheid dat het cynisme ten top heeft gevoerd door partijdige nieuwsverschaffing te presenteren onder het banier van ‘fair and balanced’. Even verontrustend zijn de mensen die denken dat Jon Stewarts satirische Daily Show een nieuwsprogramma was. De klassieke televisienetwerken spelen een ondergeschikte rol in een samenleving waarin de nieuwsvoorziening steeds gesegmenteerder wordt, waarin burgers nieuws zoeken dat hun meningen bevestigt in plaats van uitdaagt.
Trump is Nixons tovenaarsleerling. Ook Trump signaleerde een probleem dat de elite niet had gezien, of had genegeerd: ressentiment van blanke arbeiders tegen globalisering en immigranten, tegen een activistisch buitenlands beleid, gecombineerd met een diepe afkeer van Obama. Die afkeer was het enige wat de Republikeinse top deelde, voor de rest zaten de andere kandidaten zo vastgeklonken aan hun ideologie van lage belastingen, kleine overheid en vrije markten dat ze de bron van het ongenoegen niet onderkenden. Trump deed dat wel, en in plaats van een derde partij te moeten opzetten, een rebelpartij, kon hij de Republikeinse overnemen. Ook de Democraten misten deze onderstroom, deels dezelfde arbeiders plus opgewonden studenten, en ook hier was het de outsider, de niet-Democraat Bernie Sanders, die zijn antenne goed had afgesteld.
Trump, Clinton en Sanders zijn alle drie babyboomers, zij het vroege, geboren tussen 1941 en 1947. Afgezien van Barack Obama zit de Amerikaanse politiek al jaren in de houdgreep van babyboomers die zelfzuchtig en egoïstisch de tent gesloten houden voor aanstormend talent. Trump opende die op eigen kracht door zestien jongere kandidaten te verslaan. Hillary Clinton is kandidaat omdat ze bleef rondhangen tot het haar beurt was. Bernie Sanders bewees maar weer eens dat alles wat ooit mode was weer terugkomt. Zoals mijn spijkerjasje ooit erg hip was, jarenlang uit was en nu weer modieus, zo kon het jaren-zestiggedachtegoed van Sanders dit jaar de blits maken.
Net als Sanders is Hillary Clinton een product van de jaren zestig. Haar eerste baan dankte ze aan Nixon: ze was juriste bij de impeachmentcommissie in het Huis van Afgevaardigden. Clinton belichaamt de eerste feministische golf, de jaren-zestigbewustwording, de generatie van Betty Friedan en Gloria Steinem. Als politica op de bagagedrager van Bill is ze een soort dinosaurus, uit een andere tijd dan de vrouwen die op eigen kracht doorbraken, vrouwen als Condoleezza Rice, Sarah Palin, senator Kirsten Gillibrand van New York, Joni Ernst van Iowa en Sonia Sotomayor in het Supreme Court. Het mag een verwijt zijn waar Clinton zelf weinig aan kan doen, het is een van de factoren die het vertrouwen in haar ondermijnt, naast oprechte twijfel over haar nixoniaanse manier van omgaan met problemen: fouten pas toegeven als het onvermijdelijk is en ze dan bagatelliseren.
Mijn jaren-zestig-revisited-gevoel werd nog versterkt doordat Donald Trump The Washington Post tot doodsvijand verklaarde, uitgerekend de krant die Nixon als crimineel ontmaskerde. Trump heeft journalisten van de Post verbannen van zijn bijeenkomsten, ze krijgen geen accreditatie en als ze proberen als gewone toehoorders naar binnen te komen, worden ze door zijn zware jongens eruit gegooid. Zo bont maakte zelfs Nixon het niet.
Overigens heeft ook Hillary Clinton een ongezonde afkeer van het journaille. Na een paar minder aangename bijeenkomsten heeft ze in 2016 nog geen persconferentie gehouden. Als ze daarnaar gevraagd wordt, twittert ze dat Trump journalisten wegstuurt, alsof dat een antwoord is. Gelukkig is Nixons weigering om te debatteren anno 2016 niet meer mogelijk.
Door Nixons law and order op te spelen drukte Trump ons met de neus op diens erfenis. Het was een last minute-beslissing: tot aan de conventie was law and order als thema ondergeschikt aan ongenoegen en ressentiment van de lage middenklasse. De reden dat hij ineens Nixon van stal haalde was puur opportunistisch en ad hoc: na Orlando en vooral na het geweld tegen politieagenten in Dallas en Baton Rouge zag hij een kans die te mooi was om te laten lopen: dode politiemannen en afkeer van zwart agressief activisme. En het spoorde naadloos met ‘lock her up’, de ‘wij’-claim dat ‘zij’ misdaden had begaan waar ze mee weg kon komen.
Het gaat hier om meer dan racisme, of beter gezegd, iets anders dan racisme tout court. Wat Trump feilloos aanvoelt is dat de afkeer van Black Lives Matter vooral ergernis weergeeft over de aandacht die zwarte activisten vragen en krijgen. Trump speelt in op ongenoegen over de permanente eis van actievoerders dat zwarte problemen zo belangrijk, zo erg zijn, dat hun eigen problemen daarvoor moeten wijken, aandacht daarvoor altijd achterblijft. De mensen die juichen voor Trump zijn blanke arbeiders die denken dat zij het slachtoffer zijn geworden van de globalisering, die hun wereld onherkenbaar zien veranderen en woedend zijn dat hun problemen niet maar die van zwarte amokmakers wel de volle aandacht krijgen. George Wallace gebruikte in 1968 dezelfde sentimenten.
In de 72 minuten die Trump sprak, schreeuwde, zat weinig van Nixon maar veel van diens erfenis. Perlstein merkte op dat Nixon 35 minuten praatte, inclusief applaus, en het ook had over de positieve kanten van een Amerika dat er toen aanmerkelijk onzekerder voor stond dan nu. Nixon schetste geen inktzwart beeld, terwijl er in 1968 toch alle reden was om te spreken van ‘ongekende wetteloosheid’, ‘ongekend rassengeweld’ en een etterende oorlog in Vietnam. Vier maanden tevoren was Marten Luther King vermoord, gevolgd door rellen die veel binnensteden platbrandden. Een maand tevoren was Robert Kennedy vermoord. Iedere week sneuvelden dertig Amerikanen. Perlstein klaagt dat Trump Nixon nog maar eens moet lezen, dat hij geen Nixon is. Maar daarmee mist Perlstein, meestal een kien waarnemer, de clou. Trump wilde geen Nixon zijn, Trump wilde een Nixon-effect bereiken.
Wat je ook van hem vindt, Nixon had een agenda, programma. Hij waarschuwde dat het niet gemakkelijk zou zijn. Hij beloofde geen paradijs de volgende ochtend. Nixon beloofde niet dat armoede, discriminatie en oorlog in vier of zelfs acht jaar verdwenen zouden zijn. Wat zegt het over Amerika anno 2016 dat Trump na een donker, duister beeld geschetst te hebben van het land belooft dat het op 20 januari 2017 allemaal opgelost zal zijn? Enkel de aanwezigheid van die ene persoon zal alles veranderen. Nixon zou ervan gehuiverd hebben. Het is natuurlijk ook ironisch dat de anti-overheidspartij die de Republikeinse Partij de afgelopen vijftig jaar is geworden zijn hoop stelt op de enkele aanwezigheid van één man.
Ook bij de Democraten ontrolden zich jaren-zestigtaferelen toen de Sanders-aanhang langer en intenser revolutionair bleek dan de aanvoerder bedoeld had. De jaren zestig leken bijna een echte revolutie, en in bepaalde opzichten, vooral sociaal-cultureel, wáren ze dat. Wat Bernie Sanders serveerde was daarmee vergeleken klein bier. Het te hoop lopen tegen ‘het systeem’ dat zo in elkaar zit dat de burger altijd genaaid wordt door de powers that be is een bijna nixoniaans thema dat Sanders en Trump bijna unisono beheersen. Het is de weerspiegeling van oprecht gevoeld sentiment in de samenleving, zowel op links als op rechts, maar als revolutiemateriaal is het nogal mager.
In de verwerking van de nederlaag, voorspelbaar en onafwendbaar als die was, klonken echo’s van de jaren zestig. Zoals de Humphrey-haters in 1968, teleurgesteld in Eugene McCarthy, na de moord op Robert Kennedy weigerden zich te verenigen om Nixon tegen te houden, zo maakten de Sanders-aanhangers zich belachelijk door hun eigen keuze tot enige en absolute waarheid te verheffen.
We verkeren nog steeds in Nixonland, de erfenis van de jaren zestig waar we maar niet vanaf komen. Trump en Clinton zijn het logische eindstation van de jaren zestig. Een pathologisch narcist als apotheose van het ik-tijdperk, de jaren dat het individu bevrijd van knellende banden zichzelf in het middelpunt zette. Een oudere vrouw zonder charisma maar een volhouder die teleurstellingen van zich af schudde en doorploeterde en nu het glazen plafond mag breken.
Misschien is het toch een farce, als je er wat te lang over nadenkt. Ik vermoed dat we op de rand van een nieuwe Amerikaanse werkelijkheid staan. Het is geen wilde voorspelling om te verwachten dat Hillary Clinton deze competitie in gebrek aan vertrouwen gaat winnen. Maar daarna wordt het beeld troebel. Ik vrees dat we nog niet af zijn van die vermaledijde jaren zestig. Het zou wel eens tijd worden.
Frans Verhagen was correspondent in Amerika en is auteur van onder meer Lincoln: Een geniaal politicus en Van George Washington tot Barack Obama: Alle presidenten van Amerika
Beeld: Donald Trump op verkiezingscampagne in Cumberland Valley High School, Mechanicsburg, Pennsylvania, 1 augustus (Evan Vucci / AP / HH)