
Lachen natuurlijk, toen de demonstratie van het belangrijkste nieuwste snufje op Apple’s nieuwe iPhone X midden september misliep. De presentator had net stralend verteld over de nieuwste gezichtsherkenningstechniek ‘Face ID’ waarmee deze mobiele telefoon is uitgerust – de nieuwe iPhone herkent je gezicht en wordt pas dan ontgrendeld: ‘Nothing is more simple, effortless, and natural’, zei de presentator – en toen lukte de eerste poging niet.
De hoon van techniekbloggers op het internet is sindsdien groot, en ze wijzen er schamper op hoe weinig nieuw Apple’s techniek is: Facebook heeft immers al jaren een gezichtsherkenningstechniek, Mastercard heeft in sommige landen een identificatie-optie met een gezichtsscan en ook telefoonfabrikanten als Samsung werken al met ‘facial recognition’.
Toch wordt er met de iPhone X iets cruciaals toegevoegd aan het thema: de gezichtsherkenning komt met een opvallend hoogwaardige techniek midden in het dagelijks leven terecht. Het apparaat heeft een ‘A11 bionic neural engine’, glunderde de Apple-presentator trots: een infraroodcamera meet miljoenen punten op het gezicht en slaat daarmee een heuse 3D-versie van je gezicht in de telefoon op. De iPhone X weet hoe uniek je bent, belooft Apple (met een kans van één op een miljoen dat hij zich vergist), want de camera kan zelfs door een baard of bril heen kijken.
De betekenis hiervan is moeilijk te overschatten. Het laat een glimp zien van de toekomstige toepassingen van deze toch flink omstreden techniek. In Hollywood-films roept de facial recognition natuurlijk al jaren vervaarlijke Big Brother-visoenen op: als je gezicht eenmaal in een database zit, kun je door alle videocamera’s in de openbare ruimte niet meer ontsnappen aan herkenning.
De privacykwestie krijgt een volkomen nieuwe dimensie door het commerciële gebruik van de nieuwe techniek. In Amerika kunnen camera’s al leeftijd en geslacht inschatten van langs lopende klanten op basis van hun gezicht; ze bieden aan de hand daarvan op een beeldscherm producten aan, soms ook door het herkende gezicht digitaal te koppelen aan voorkeuren die iemand op de eigen sociale-mediapagina’s heeft aangegeven.
Een verdere digitale ontrafeling van het gezicht, bekend als emotion detection, is al in volle gang: de herkenning door een camera van welke emotie een persoon op een bepaald moment voelt. Het is een dimensie die tot voor kort nog sciencefiction was, zoals in Steven Spielbergs Minority Report (2002), waarin Tom Cruise op zijn vlucht door camera’s wordt gevolgd en steeds op beeldschermen op maat gesneden reclames krijgt aangeboden: ‘You could use a Guinness!’
Ook die toepassing zou wel eens dichterbij kunnen komen. Een bedrijf als Apple wil je gezicht namelijk niet meer alleen herkennen – Apple wil weten wíe je bent. ‘Face ID learns your face, it learns who you are’, zei de Apple-presentator.
Of emotion detection nu al echt werkt, is te onderzoeken op de huidige expositie Das Gesicht in het Hygiënemuseum in Dresden. Het museum heeft zichzelf de laatste jaren succesvol omgevormd tot een breed museum waarin allerlei culturele en wetenschappelijke vragen rond het menselijk lichaam worden gesteld, en richt zich nu met een culturele opzet op ‘het menselijk gezicht’, onder meer over cosmetische chirurgie, hedendaagse artistieke visies en nieuwe digitale toepassingen.
In een van de zalen hangt zo’n ‘slimme camera’ die de voorbijganger op basis van zijn gezicht probeert in te schatten. Je ziet op een groot scherm je eigen beeltenis, en daarnaast de digitale aanduidingen die de computer meent te kunnen onderscheiden: ‘een man’ (dat klopt) van ‘51 jaar’ (dat klopt nog lang niet) – al wordt de aanduiding na een brede glimlach omgezet in een al even onwerkelijke ‘29 jaar’. Ernaast staat nu de kwalificatie: ‘happy’. De hier getoonde digitale techniek is gebaseerd op het onderzoek van de Amerikaanse psycholoog Paul Ekman. Hij ontwierp vanaf eind jaren zeventig het zogeheten ‘Facial Acting Coding System’, waarin hij zes universele basisemoties in de menselijke gezichtsuitdrukkingen onderscheidt.
Ekmans facs heeft de laatste jaren pas echt groot succes gekregen, vertelt Sigrid Weigel, een Berlijnse cultuurwetenschapper die het concept van de expositie in Dresden heeft bedacht – vooral door de toepassingen door bedrijven, zoals bij sollicitatieprocedures en door de grote technologische internet- en computerbedrijven. De inspanningen van Facebook, Apple en Mastercard staan immers niet op zichzelf, ze hebben een pendant in de wetenschap. Er vindt op dit moment zelfs een heuse ‘revival’ plaats van de aloude fysiognomiek, de ‘wetenschap’ die claimt het karakter in het gezicht te kunnen lezen, constateren ook meerdere internationale bladen, zoals The Economist en New Scientist.
Meer dan ooit werken wetenschappers daarbij samen met de grootste commerciële bedrijven ter wereld. Facebook werkt inmiddels mee aan de ontwikkeling van robots met menselijke gezichtsuitdrukkingen. En op de nieuwste iPhone X kun je emoji’s ‘echte uitdrukking’ geven op basis van je eigen gezicht, die de infraroodcamera via de Face ID ervan kan aflezen.
Maar wat zegt deze ijver voor ‘gezichtsherkenning’ eigenlijk over onze tijd – en kan het gezicht überhaupt ontrafeld worden? Cultuurwetenschapper Weigel leidde vijf jaar lang aan de Berlijnse Humboldt Universiteit een onderzoeksgroep die zich met de betekenis van het gezicht in de hedendaagse westerse cultuur bezighield, met hóe het gezicht in media, kunst en wetenschap gerepresenteerd wordt.
Het gezicht is nu eenmaal geen natuurproduct, zegt ze – en dat is het ook nooit geweest. In iedere historische periode bestaat er een andere omgang mee; dat is bijvoorbeeld te zien in de strenge codes voor gezichtsmimiek in de achttiende-eeuwse hofcultuur, maar ook in de mate waarin men in bepaalde periodes extra sterk geloof hecht aan de mogelijkheid het karakter uit het gezicht te kunnen lezen.
De hoogtijdagen van de zogeheten fysiognomiek of gelaatkunde liggen in Europa in de negentiende eeuw. Het begon eind achttiende eeuw met de boeken van de Zwitserse theoloog Johann Caspar Lavater, die meende dat de onveranderlijke gezichtsbouw de uiting was van een vaststaande innerlijke betekenis. Zijn werk maakte een paar decennia lang in de grote steden een regelrechte mode van het ‘gezichtslezen’ los.
In de decennia erna probeerden wetenschappers Lavaters intuïtieve aanpak te objectiveren. Zijn fysiognomiek kreeg een eeuw later bijvoorbeeld een vervolg in de criminologische onderzoekingen van Cesare Lombroso, die meende een crimineel aan zijn doorgegroeide wenkbrauwen te kunnen herkennen. Begin twintigste eeuw werkten de fysiognomische ideeën, vermengd met Darwins evolutietheorie, door in de rassentheorieën van de nazi’s, die rechte neuzen en hoge voorhoofden als verreweg superieur boven kromme neuzen of lage voorhoofden zagen.
Zonder twijfel is het deze racistische component geweest waardoor na de Tweede Wereldoorlog geen serieuze academische psycholoog meer geloof zei te hechten aan de oude theorieën. Het leek voorbij met de zoektocht naar betekenis in het gezicht. Zelfs in de beeldende kunst verloor het gezicht zijn traditioneel betekenisvolle rol – ten tijde van Francis Bacon maakte geen kunstenaar van statuur meer portretten met de bewering dat hij daarmee de ziel wist uit drukken. Alleen de veranderlijke gezichtsuitdrukkingen bleven na 1945 een legitiem onderdeel van het onderzoek, zoals bij Ekman en de Nederlander Nico Frijda.
Die naoorlogse terughoudendheid om ook de onveranderlijke gezichtbouw te willen ontrafelen blijkt in de 21ste eeuw voorbij te zijn. De nieuwe academische ijver komt vooral uit de hoek van de evolutiepsychologie, vertelt Sigrid Weigel. Specifiek op het gebied van aantrekkelijkheid en dominantie wordt het gezicht onderzocht. Men meent er zelfs ‘harde meetinstrumenten’ voor gevonden te hebben. De wetenschap gebruikt geen schedelmeetapparatuur meer zoals in de negentiende eeuw, maar nu is er bijvoorbeeld de Facial width to height ratio (fwhr), die rekenkundig het testosteronniveau bij mannen in het gezicht zou moeten kunnen aanduiden, en daarmee hun potentiële agressie.

Een mooie verklaring voor deze hausse van nieuwe fysiognomische onderzoekingen staat in het nieuwe boek Face Value van Alexander Todorov, een van oorsprong Bulgaarse hoogleraar experimentele psychologie aan de prestigieuze Amerikaanse Princeton Universiteit, die deze zomer toevallig gelijktijdig met de Duitse expositie Das Gesicht zijn boek publiceerde.
Todorov werkt zelf in het vakgebied van de ‘eerste indrukken’ die we van het gezicht opdoen. Gezichten roepen in een fractie van een seconde impressies op, waarmee de kijker direct al een oordeel erover vormt. Todorov is echter ronduit sceptisch over de vele nieuwe fysiognomische claims, vooral die van de evolutionair psychologen. Om hun pogingen historisch te duiden maakt hij niettemin zelf ook gebruik van een evolutionaire verklaring.
In zijn boek wijst Todorov op de relatief korte periode in de geschiedenis van de mensheid waarin het uiterlijk als bron van informatie over andere mensen wordt gebruikt. De mens leefde verreweg het grootste deel van zijn geschiedenis in kleine gemeenschappen, waarin hij de ander kon inschatten op grond van diens handelen. Pas relatief recent, toen de gemeenschappen groter werden en men elkaar niet meer kende, is het uiterlijk een bron van informatie geworden – namelijk om de meest basale evolutionaire vraag te beantwoorden: kan de vreemdeling mij schaden of niet?
Fysiognomiek wordt dus steeds extra populair in een periode als er grote veranderingen plaatsvinden in gemeenschappelijk samenleven, zegt Todorov. Deze theorie verklaart de enorme populariteit van de fysiognomische wetenschappen in de negentiende eeuw: het was de tijd van massale migratie naar de steden, met een nieuwe anonimiteit en de afkalving van de traditionele gemeenschap als gevolg ervan.
Met deze theorie kan natuurlijk ook de huidige zoektocht naar de betekenis van het gezicht geduid worden, namelijk als een gevolg van de snelle globalisering in de afgelopen decennia. Er zijn inderdaad meerdere ‘gezichtspsychologen’ die hun eigen commerciële pogingen op die manier maatschappelijk duiden: ‘Het zou goed zijn als we in deze tijd weer beter weten wie we voor ons hebben’, zegt de Australische psycholoog Brian Lovell volkomen serieus op YouTube. Hij produceert software met gezichtsherkenning, die onder meer voor bewakingsdoeleinden kan worden toegepast, maar ook in brillen, die gekoppeld kunnen worden aan allerlei databases. Toen men nog in kleine gemeenschappen woonde wist men alles van elkaar, zegt Lovell. Een vreemdeling werd direct herkend en kon dus niet de huizen leeghalen: ‘Die kennis hebben we verloren omdat we naar de grote steden zijn verhuisd.’ Zijn software voor gezichtsherkenning zou het ‘dorpsgevoel’ kunnen terugbrengen.
Alleen: de vraag blijft hoe diep deze bedrijven eigenlijk écht in de menselijke ‘ziel’ kunnen kijken: zal je telefoon binnenkort kunnen weten ‘who you are’, zoals Apple claimt? Zijn gezichten überhaupt leesbaar?
Alexander Todorov heeft meer dan tien jaar onderzoek naar het gezicht gedaan en werd daarbij ondersteund door een team van psychologen van overal ter wereld – tot in Utrecht aan toe. Aan zijn boek Face Value heeft hij vijf jaar geschreven. Het goede nieuws voor hobby-gezichtslezers is: er bestaat bij mensen inderdaad opvallend veel overeenstemming bij het toekennen van karaktereigenschappen op basis van gezichtstrekken.
Het slechte nieuws is: dit zegt meer iets over degene die kijkt dan over degene die bekeken wordt. De boodschap van Face Value kan dan ook in één zin worden samengevat: de betekenis van het gezicht ligt in het oog van de beschouwer. Het is een conclusie die als een politiek correcte dooddoener klinkt, weet ook Todorov, omdat het natuurlijk heel prettig afrekent met racistische en seksistische vooroordelen rond het gezicht.
Voor zijn kritische bewijsvoering draagt Todorov desalniettemin uitvoerige en overtuigende experimenten aan. Vooral veel aandacht besteedt hij aan de indruk van ‘geloofwaardigheid’ en ‘dominantie’ die een gezicht uitstraalt – eigenschappen die in de politiek en in het bedrijfsleven cruciaal zijn, en die ook opvallend veel overeenkomstige oordelen oproepen. Maar steeds weer komt hij tot dezelfde conclusie: eerste indrukken van een gezicht laten onze stereotypische ideeën over uiterlijk zien, ze wijzen niet op een vaststaande samenhang met de realiteit. De neiging tot schematiseren is leuk voor gezelschapsspelletjes, maar niet voor serieuze mensenkennis, vindt Todorov: daarvoor dien je meer informatie te hebben dan alleen het gezicht, zoals lichaamshouding, kleding en gedrag. En niet te vergeten: gezichtsuitdrukkingen zijn niet per definitie universeel-biologisch, een groot deel is ook historisch en cultureel bepaald.

Ook Sigrid Weigel waarschuwt ervoor te schematiseren. Ze bekritiseert daarom het facs van Paul Ekman, waarop nu zoveel digitale toepassingen worden gebaseerd. Het facs met zijn zes basisuitdrukkingen reduceert het gezicht tot een paar overdreven standaardgrimassen, en maakt het menselijk gezicht psychologisch gezien ‘veel te schematisch en te banaal’. Ook de ‘fwhr’ van de evolutionair psychologen bekritiseert Weigel als ‘zeer problematisch’: ‘Men doet alsof iemand wordt geboren als potentiële crimineel.’
De bevooroordeelde fysiognomiek van de negentiende eeuw is ten einde, zegt Weigel, maar het hedendaagse vervolg erop blijkt precies hetzelfde te zijn. De wetenschap heeft veel te weinig oog voor de complexiteit van het menselijke gezicht. Men reduceert in laboratoriumsituaties het gezicht tot een aantal kenmerken, die met het echte levende gezicht nog maar weinig te maken hebben. Voor Weigel tekent deze wetenschappelijke beperktheid de omgang met het gezicht in de 21ste-eeuwse cultuur.
Het gezicht in het mediatijdperk is een masker geworden, schrijft de kunsthistoricus Hans Belting, die deel uitmaakte van haar onderzoeksgroep en die in 2013 een succesvol boek over de cultuurgeschiedenis van het gezicht publiceerde: Faces. Aan het eind ervan stelt hij dat het gezicht in het mediatijdperk in een ‘crisis’ terecht is gekomen. Het is weliswaar in reclames en op tv alomtegenwoordiger dan het ooit is geweest, maar het is tegelijk ook nogal betekenisloos geworden.
Het gezicht, zegt Apple, is het uithangbord van je uniciteit – maar tegelijk wordt het gezicht in de 21ste eeuw toch vooral als een manipuleerbaar fenomeen beschouwd, iets dat als visitekaartje op de markt van het openbare leven kan dienen.
Veelzeggend is een lovende reactie die Todorovs Face Value op Amazon krijgt van een Amerikaanse ‘neuromarketeer’. Todorov waarschuwt voor te snelle conclusies, maar deze lezer ziet juist een groot voordeel aan de bedrieglijkheid van eerste indrukken. ‘Kleine verschillen kunnen je geloofwaardiger, sympathieker en intelligenter doen overkomen’, schrijft de neuromarketeer: ‘Dit boek kan je helpen om foto’s te selecteren die je op sociale media kunnen representeren.’ Met andere woorden: het maakt niet uit of de leesbaarheid van het gezicht klopt of niet, als online maar de ‘indruk’ gewekt kan worden dat dit zo is. Op de expositie Das Gesicht in Dresden zijn er – dankzij de wel erg brede opzet – vele voorbeelden van te zien. Van schoonheidsstandaarden in de cosmetische chirurgie tot nieuwe gezichtsherkenningstechnieken, en van Cindy Shermans maskerades tot en met de opkomst van de selfies – ze duiden er allemaal op hoe in het internettijdperk naarstig geprobeerd wordt het gezicht onder controle te krijgen.
Voor de ontwikkelaars van nieuwe iPhones zal het niet zo veel uitmaken in hoeverre hun gezichtsherkenningstechniek écht inzicht biedt in de menselijke geest. Want de schema’s zoals van het facs kunnen dan wel weinig diepzinnig zijn, ze blijken voor veel toepassingen wel bruikbaar te kunnen wórden. Sigrid Weigel noemt de selfies op Facebook als voorbeeld. Daarbij worden opvallend vaak precies dezelfde gezichten getrokken, door honderden, duizenden, miljoenen verschillende mensen. De doelstelling ervan is te laten zien wat een interessant individueel wezen je bent, maar het heeft als onbedoeld gevolg dat het gezicht juist volledig uniform wordt. De fotografe Jenna Garrett maakte een reeks collages van dit soort uitdrukkingen, zoals twee vriendinnen die voor hun selfie wang-aan-wang poseren met een scheve uitgestrekte tong.
Deze gezichtsuitdrukking zou tot voor kort helemaal niet herkend worden, maar behoort inmiddels tot het standaardrepertoire van de digitale consument. Volgens Weigel toont zich hier de invloed van de toenemende digitalisering. Men probeert in het echte leven dezelfde gezichten te trekken als emoji’s hebben, die op hun beurt weer op het facs zijn gebaseerd, die op zichzelf al nauwelijks iets met de complexe menselijke uitdrukking te maken hebben. Het is een omgekeerde wereld: de codes op het internet beïnvloeden het menselijk gezicht in het echte leven. Deze schematisering van het eigen gezicht is er volgens Weigel een gevolg van dat de face-to-face-communicatie in het digitale tijdperk steeds minder wordt.
Apple, Facebook en veel andere bedrijven zullen het geen probleem vinden, zegt Weigel. Voor hen wordt het er alleen maar makkelijker op om de gezichten van hun klanten te lezen: ‘Het succes van de technieken als het facs zal vermoedelijk gaan stijgen’, vermoedt ze, ‘want gezichtsuitdrukkingen in het echte leven passen zich steeds meer aan de schematische uitdrukkingen op de sociale media aan.’
En dat kan voor Apple juist heel handig worden, mochten toekomstige iPhones ook de stemming van het gezicht willen aflezen.
De expositie Das Gesicht is tot 25 februari te zien in het Deutsches Hygiene-Museum in Dresden. Alle beelden zijn van deze tentoonstelling