Ja, er is wel degelijk lichte paniek, er broeit wat, zegt de een. Welnee, roept de ander, we zijn nu aan het regeren en we gaan de komende vier jaar gewoon laten zien wat we kunnen. Het is symptomatisch voor de pvda. De lijst van dit soort verschillende visies op wat er in de partij gaande is of wat er zou moeten gebeuren, is lang. Gevolg is dat er ook niemand met enig gezag kan praten over de partij. Of dat met naam en toenaam gebeurt of in vertrouwen, het maakt niet uit. Altijd is iemand te vinden die er, al dan niet anoniem, anders over denkt. Zo merkte René Cuperus, medewerker van het wetenschappelijk bureau van de partij, de Wiardi Beckman Stichting, onlangs in het tv-programma Buitenhof op dat er onvoldoende onrust is in de partij. Niet genoeg onrust? reageert een Tweede-Kamerlid licht verontwaardigd, er is juist te veel onrust. Welke andere partij heeft een criticaster zoals Marcel van Dam in de gelederen die in zijn column in de Volkskrant zijn gram haalt? Bij welke andere partij verkondigen twee oude kopstukken een paar dagen voor de verkiezingen – Margreeth de Boer en Joop van den Berg in Buitenhof – dat de partij het verkeerd doet? En bij welke partij roept een kamerlid in een krant dat er gefuseerd moet worden met een andere partij, zoals Diederik Samsom onlangs deed?

Ook over de vraag of en zo ja met welke andere partij de pvda dan eventueel zou moeten fuseren, zijn ze het onderling niet eens. Er zijn pvda’ers die vinden dat er sowieso van fusies geen sprake kan zijn: de partij moet gewoon accepteren dat in Nederland een conservatieve wind waait en dat de sp daarvan profiteert en de pvda even niet. Rustig wachten op betere tijden en vooral niet jezelf geweld aandoen, is voor hen de lijn.

Andere pvda-leden zien echter overeenkomsten met de sociaal-liberalen van GroenLinks en d66, sommigen noemen ook nog de progressief liberalen van de vvd. Staatssecretaris Frans Timmermans voor Europese Zaken schreef er na de Tweede-Kamerverkiezingen over in het decembernummer van het maandblad Socialisme en Democratie van de Wiardi Beckman Stichting. ‘Het zou geen kwaad kunnen daarbij ook serieus te onderzoeken of een samengaan, in eerste instantie met GroenLinks en misschien later ook met d66, tot de mogelijkheden kan behoren.’ Daar tegenover staat de opvatting die wordt gehuldigd door onder anderen kamerlid Diederik Samsom. Hij pleitte onlangs nog weer eens, dit keer in Het Parool, voor een fusie met de sp. Hij denkt dat dit binnen een termijn van zo’n tien tot vijftien jaar zal gebeuren.

De uitlatingen van Timmermans zijn voor de buitenwereld onopgemerkt gebleven. Evenals de analyse van kamerlid Martijn van Dam, die in datzelfde nummer van Socialisme en Democratie schrijft dat de consequentie van de verkiezingsuitslag geen ruk naar links moet zijn, maar het met kracht voortzetten van de vernieuwingsagenda. ‘Ik ben ervan overtuigd dat ons optimistische, gedurfde en progressieve verhaal mensen meer kan enthousiasmeren dan het conservatisme van de sp en het cda.’ Samsoms voorkeur voor de sp veroorzaakte wel een kleine rimpeling. Maar dat kwam eigenlijk alleen maar omdat zijn uitlatingen in de krant stonden aan de vooravond van de uitzendingen van De Wouter Tapes, de tweedelige documentaire van de vpro, waarvan afgelopen maandag het laatste deel te zien was.

Ook over die Wouter Tapes denken ze binnen de partij verschillend. Leden van het campagneteam vinden het een vorm van openheid. Ze schermen met de positieve telefoontjes die ze krijgen van de gewone leden dan wel kijkers. Kamerleden en fractiemedewerkers steken niet onder stoelen of banken dat ze zich groen en geel hebben geërgerd aan het kijkje in de keuken. Openheid? zeggen ze smalend, ijdelheid zul je bedoelen. De ijdelheid van Wouter Bos, welteverstaan. Deze critici zijn ervan overtuigd dat Bos toestemming voor de documentaire heeft gegeven, omdat hij er in het najaar van 2005 van overtuigd was de verkiezingen te gaan winnen. Dan kon de kijker zien hoe hij het ’m geflikt had premier van Nederland te worden.

Ook over de oorzaken van het verlies van negen zetels in november, terwijl de partij in maart vorig jaar in de peilingen nog op bijna twintig zetels winst stond, zijn ze het in de pvda niet eens. Velen praten het liefst over de fouten in de campagne. Bos opereerde te veel alleen, vindt het ene kamerlid. Dat gaat zo in moderne verkiezingscampagnes waarin alle aandacht naar de leider gaat, zegt daarop een ander. Er hadden ook kamerleden in het campagneteam moeten zitten en niet alleen van die jonge mannetjes die geen ervaring hebben, vinden sommigen. Niet nodig, is dan de reactie, kamerleden praatten toch wel mee in het strategische overleg. We hadden ons niet zo moeten concentreren op de strijd met het cda, waardoor we de sp niet zagen aankomen. Natuurlijk moesten we ons op het cda richten, we wilden tenslotte na het kabinet-Balkenende II een ander beleid.

Maar wie na deze opsomming van meningsverschillen denkt dat het volop borrelt en botst bij de pvda, heeft het mis. De onrust is er wel én niet. Zowel René Cuperus die de onrust mist, als de kamerleden die allerlei tekenen van onrust zien, hebben gelijk. De pvda is net een kop water die in de magnetron is verhit. Het water lijkt niet te koken. Maar hang er een theezakje in en het water spat alle kanten uit. De oorzaak is deze: het water had geen kern waaromheen het kon gaan borrelen. Die kern ontbreekt ook in de pvda. De vraag is dus of er mensen zijn die de partij aan de kook willen en kunnen brengen.

Vijf jaar geleden leek het volop te gaan botsen in de partij. In het jaar dat Pim Fortuyn furore maakte en vlak voor de verkiezingen werd vermoord, zakte de pvda na ruim twaalf jaar regeringsdeelname van 45 naar 23 zetels. Nog nooit sinds haar oprichting in 1946 had de pvda zo weinig zetels in de Tweede Kamer gehad. Toenmalig lijsttrekker Ad Melkert nam de verantwoordelijkheid en stapte op. Het interne partijdebat hoefde daarom niet meer over de partijleider te gaan. Zo’n stap maakt in theorie de weg vrij om eens flink te discussiëren of hardop ruzie te maken over de vraag waar de onvrede van de bevolking vandaan kwam, waarom de pvda die onvrede niet had zien aankomen en wat het antwoord van de sociaal-democraten moet zijn op dat onbehagen bij de kiezer.

Maar die keiharde confrontatie bleef uit. Daar zijn minstens twee oorzaken voor. De eerste is dat het gesprek over hoe de pvda in de nieuwe eeuw verder moest wél werd georganiseerd, dat er commissies kwamen en dat er de wijk werd ingegaan, maar dat niemand daadwerkelijk zijn nek uitstak om zo als kern te dienen waaromheen het kon gaan koken in de partij. De andere oorzaak is Wouter Bos, de man die werd gekozen tot nieuwe partijleider. Bos won in 2002 een interne verkiezingsstrijd die vele buitenstaanders zich al niet meer herinneren, omdat niet op het scherp van de snede een richtingenstrijd werd uitgevochten. Toen Bos begin 2003 de pvda ook nog terugbracht naar 42 zetels werd de noodzaak om eens flink huis te houden in het eigen gedachtegoed minder gevoeld. Tel daarbij op dat Bos het maart vorig jaar ook nog goed deed bij de gemeenteraadsverkiezingen.

Beide overwinningen schrijft Bos op het conto van zijn intuïtie. Maar de eerste had hij te danken aan de puinhoop die de lpf er in Balkenende I van maakte en volgens opiniepeiler Maurice de Hond waren de gemeenteraadsverkiezingen vooral een afrekening van de burgers met de hervormingen van Balkenende II. Die twee uitslagen en de goede peilingen maakten dat niet veel mensen in de partij baat dachten te hebben bij felle discussies over de vraag waar de pvda anno nu eigenlijk voor staat. In een bestuurderspartij zijn tenslotte veel bestuurders voor hun baan afhankelijk van die partij.

Achter deze twee oorzaken zit echter nog een diepere oorzaak. Bos hint ernaar in De Wouter Tapes. Als hij tijdens een besloten etentje met mensen van het campagneteam, de fractie en de Wiardi Beckman Stichting analyseert waarom het fout is gegaan op 22 november blijkt hij jaloers te zijn op het thema normen en waarden dat door het cda op de agenda is gezet. Een thema zo naar zich toe trekken is de pvda op geen enkel terrein gelukt, merkt Bos op. Volgens Bos waren de maatschappelijke vragen van deze tijd wel bekend, maar was de pvda er niet in geslaagd de antwoorden te vinden.

Dat zijn opvallende uitspraken van de pvda-partijleider. Precies een jaar voor dat etentje, kort nadat het partijcongres het nieuwe beginselprogramma had aangenomen, schreef hij namelijk nog juichend in zijn eigen BosBode: we zijn niet meer een partij van de trauma’s, we hebben weer een eigen verhaal. Nog weer een jaar eerder had hij in een BosBode ook al aangegeven waar dat verhaal zich op moest toespitsen: de toekomst van zowel het zorgstelsel en de pensioenen als Europa en de grote steden. Twaalf maanden daarvoor, in 2003, schreef hij al dat de partij afscheid had genomen van de onderwijsblauwdrukken, dat ze scherpere eisen zou gaan stellen aan privatiseringen, dat ze zich steviger en evenwichtiger zou gaan opstellen in het integratie- en immigratiedebat en ook harder beleid zou voorstaan bij de aanpak van onveiligheid en criminaliteit. Maar toen het erop aankwam had de pvda volgens Bos dus toch geen antwoorden op de vragen van deze tijd.

Die analyse van Bos klopt. Maar is slechts een deel van het verhaal. De pvda had niet alleen de antwoorden niet, ook de vragen van deze tijd had ze niet duidelijk op het netvlies staan. Bos wist dat zelf ook wel. Na de aanvaarding van het nieuwe beginselprogramma, in 2005, vroeg hij zich openlijk af: ‘Hoe benoem je nou de nieuwe richting die Ruud Koole (toenmalig partijvoorzitter – red.) en ik inzetten voor de partij zonder terug te hoeven vallen op oude, soms wat sleetse begrippen als links, rechts, midden, sociaal, liberaal en sociaal liberaal.’ Hij voegde daar toen aan toe: ‘Het ontbreekt ons aan nieuw idioom.’ Dat klopte toen en klopt twee jaar later nog steeds. De nieuwe woorden ontbraken en ontbreken, omdat de nieuwe vragen nog te veel worden gezien door de oude bril.

Gaat het anno 2007 om de toekomst van het Nederlandse zorgstelsel? Ja. Maar niet alleen, of in elk geval niet zo algemeen geformuleerd. Het woord zorgstelsel riekt naar af te dragen premies, basispakketten en financieringsstromen. Maar hoe zorgzaam wil de pvda eigenlijk dat mensen voor elkaar zijn, voor zieken en voor ouderen? Verlenen ze die zorg dan betaald of onbetaald? Gebeurt dat in grote verpleegtehuizen of kleinschalig? Heeft Nederland daar genoeg mensen voor? Waar haalt het die vandaan als die er niet zijn? Kan Nederland een eventuele nieuwe immigratiegolf aan?

Waardoor een volgend onderwerp in beeld komt: immigratie. Is Nederland een immigratieland, voor wat voor immigratie, en is het gezien de recente geschiedenis wel reëel te veronderstellen dat die instroom kan worden gestuurd? Wat weer leidt tot de vraag: kan Nederland zich een krimpende bevolking veroorloven of kan de samenleving zich dat niet permitteren gezien de vergrijzing? Krimp of niet hangt samen met het beslag dat mens en bedrijvigheid leggen op groen en ruimte, wat leidt tot vragen over klimaatverandering en eventuele ingrepen om een hogere zeespiegel en de waterstanden in de rivieren op te vangen.

En zo welhaast eindeloos verder. Neem alleen al het woord globalisering. Dat als thema deponeren, gaat langs de achterliggende werkelijkheid heen. Want wat is eigenlijk de vraag? De invloed van de globalisering op onze economie, op het soort werk in Nederland, op onze opleidingen, op ons arbeidsethos, op het ontslagrecht, op tijdig kinderen krijgen, op immigratie, op onze cultuur, op geloof, op oorlog, op vrede, op armoede, de energievoorziening, ontwikkelingssamenwerking, verdeling van de rijkdom?

De pvda hoeft zich er niet voor te schamen dat ze de vragen niet helder heeft geformuleerd. Het Britse blad Prospect vroeg deze maand aan honderd wetenschappers, kunstenaars, politici en journalisten wat the big question van de 21ste eeuw is. Daar kwamen honderd verschillende antwoorden op. Ook zij weten het niet, of anders gezegd: zij laten zien hoe ingewikkeld het is om de vraag te formuleren. In Prospect noemt de een als belangrijkste thema de moderne technologie die van mensen slaven maakt. Een ander wijst op de spanning tussen het liberaal universalisme en de behoefte de eigen cultuur te koesteren. Een derde ziet als grootste vraagstuk de tegenstelling tussen de groep en het individu, een vierde de spanning tussen de natiestaat en de marktstaat. Nog weer een ander, een voormalige ambtenaar, signaleert als grootste probleem dat de gevestigde politieke orde niet competent genoeg is om de hedendaagse problemen te tackelen, maar dat diezelfde gevestigde orde de roep om democratische hervormingen uit eigen belang ook niet honoreert.

Grote vragen des tijds formuleren is moeilijk. Niet alleen honderd Britten verschillen daarover van mening. In feite heeft het hele kabinet van cda, pvda en cu aangegeven er niet uit te zijn: ze hebben immers eerst honderd dagen uitgetrokken om met jan en alleman in de samenleving te gaan praten over de juiste vragen, voordat ze met concrete antwoorden komen. Maar dat is geen excuus voor de pvda om interne discussies en felle ruzies uit de weg te gaan, zoals ook het gevestigde eigenbelang van gearriveerde politici of de angst dat het de huidige regeringsdeelname kan frustreren niet de reden mag zijn.

Vrijdag komt de Wiardi Beckman Stichting met het boekje Verloren slag waarin de verkiezingsnederlaag van de pvda wordt geanalyseerd. De aow-crisis, Bos’ leiderschap, de campagne: alles gaat onder het fileermes. De vraag is of dit boekje het theezakje kan zijn dat het hete pvda-water doet borrelen, of de analyses ervoor zorgen dat de pvda weer helder krijgt waar grote woorden als sterk en sociaal concreet om vragen.

Partijleider Bos is daarvoor na vier jaar niet meer aan zet, zoals ook partijvoorzitter Michiel van Hulten zijn kans heeft gehad. Maar hen wegzetten in het kabinet of eventueel vervangen is niet het (enige) antwoord. Er moet flink inhoudelijk worden geknokt. Niet als interessant kijkspel voor de kiezer, maar om als partij niet vermalen te worden door partijen die de ingewikkelde werkelijkheid negeren.