
Eerste zin: ‘Vuur is nog geen vuur.’ Uit een Lotus 49 op de Grand Prix van Monte Carlo lekt een hoogwaardige brandstof, terwijl de mecaniciens nog wat aan de auto sleutelen voor de start. Het is 1968.Op de tribunes zit de prins, blij dat de plichtplegingen voorbij zijn, hopend dat er dit jaar niemand verongelukt, zijn ogen op zoek naar het filmsterretje waarnaar hij verlangt – en met hem alle andere mannen. Deedee. ‘Haar naam gaat over de tongen, verbindt iedereen met iedereen, een tweede circuit.’ Een monteur zit gehurkt naast de lekkende Lotus om een stuk sigarettenreclame af te plakken, omdat die daar blijkbaar verkeerd staat. Een vrouw op de tribunes heeft nog een foto op haar rolletje, en gaat het publiek af, kijkt welk beeld een waardige laatste foto zou zijn.
En dan is daar Deedee. Even denkt de monteur dat ze naar hem kijkt, maar ze kijkt vast naar de prins, op de eretribune achter hem. En precies op het moment dat ze langs hem en de Lotus loopt, ruikt de monteur de brandstof en drukt de fotografe per ongeluk af. Het is het moment dat de nevel van de brandstof vlam vat, dat vuur vuur wordt. In een primaire reactie werpt de monteur zich op Deedee, de ontploffing smijt hen opzij, ‘zijn wang drukt op de hare, hij schreeuwt en zijn schreeuw overstemt de hare’.
Op die eerste veertig bladzijden beschrijft Terrin dit incident, in vijftien hoofdstukjes. Sommige zijn twee alinea’s lang, sommige meerdere pagina’s. Hij beschrijft een tijdsbestek van misschien twee minuten, waarbij hij steeds schakelt tussen de personages, schakelt in intentie – de ene observator is koel, de andere angstig, de derde bevlogen. Het creëert een dwingende dynamiek, je blijft onafgebroken lezen tot het vuur daar is.
De rest van het boek likt Jack Preston, want zo heet de monteur, zijn wonden, figuurlijk en minder figuurlijk. Zijn rug is verbrand, net als de achterkant van zijn hoofd. Hij moet recupereren in een Frans ziekenhuis voordat hij terug mag naar het slaperige Engelse provinciestadje Alstead, waar hij met zijn vrouw woont. Zijn baan als hoofdmonteur raakt hij kwijt, maar dat deert hem niet eens zo. Wat hem raakt is dat hij nooit meer iets hoort van de vrouw wier leven hij heeft gered, Deedee.

En zo heeft Peter Terrin weer een personage geschapen dat met een bloedend hart aan de zijlijn staat. Of nou ja, ‘weer’: Terrin is een schrijver die zichzelf met elke roman opnieuw uitvindt. Zelfs als je al zijn romans niet even geslaagd vindt, moet je toegeven dat ze zonder uitzondering interessant zijn, dat hij steeds een nieuw soort verhaal op een nieuwe manier probeert te vertellen. Zijn grote doorbraakroman De bewaker (2009) was vooral leesbaar als een parabel over veiligheid, angst en autoriteit. Post Mortem (2012), waarmee hij de AKO Literatuurprijs won, was een meta-roman over hoe je het echte leven wel of niet kunt vangen in literatuur. En nu dan Monte Carlo, een roman opgebouwd uit korte hoofdstukjes (veel wit op de bladspiegel), gedreven door een ingehouden verlangen. Want wat deze drie boeken met elkaar gemeen hebben is dat de hoofdpersonen allemaal van buiten naar binnen kijken. De bewaker uit de gelijknamige roman beveiligt een garage en weet dat er in de wereld buiten de garage van alles gebeurt, maar mag daar niet op af. De auteur in Post Mortem weet dat hij als schrijver nooit in het geluk, of het verdriet, van het echte leven kan kruipen. En Jack Preston in Monte Carlo is ervan overtuigd dat Deedee en hij een onlosmakelijke band moeten hebben, hij kan alleen niet bij Deedee komen.
De rest van de roman bestaat uit het verstoorde verlangen van Jack. In zijn lokale kroeg kijkt hij naar een tv-interview met Deedee, en als ze naar de camera zwaait en ‘I love you’ zegt, weet hij zeker dat ze het tegen hem heeft. Anders had ze wel ‘I love you all’ gezegd, toch? Hij bezoekt de set van een film waaraan ze werkt en vraagt naar haar trailer gebracht te worden (ze heeft hem toch vast op de gastenlijst gezet?), maar hij wordt weggestuurd.
Een mindere schrijver had Jack obsessiever laten zijn, agressiever, maar Terrin houdt het impliciet. Waar de parabel in De bewaker redelijk hardhandig was, is die nu veel subtieler. Jack gelooft in zijn speciale band met Deedee, zonder dat die band ook maar ergens bewezen wordt. En daar gaat deze kleine, ingetogen, puntgave roman over: over geloof. Met de geestelijk gehandicapte dorpsjongen heeft Jack het over God. Je weet toch wel dat Hij over ons waakt hè? vraagt Jack hem, en je krijgt het idee dat waar ‘God’ staat net zo goed ‘Deedee’ had kunnen staan. Er is niets wat hem bevestigt, en toch leidt het hem, houdt het Jack overeind terwijl zijn wereld uit elkaar valt.
Peter Terrin - Monte Carlo. De Bezige Bij, 174 blz., € 16,90.
Beeld: Het F1-circuit van Monte Carlo (Max Rossi/Reuters).