We liepen door de Ikea, op zoek naar meubels die zo min mogelijk op Ikea-meubels leken. We moesten standvastig zijn, hadden we in de auto tegen elkaar gezegd, alleen kopen wat op het lijstje stond, voor je het weet heb je zo’n burgerlijk prefabhuis vol multifunctionele slaap-zit-opbergmeubels en gemakkelijk af te nemen oppervlaktes.

Natuurlijk is de Ikea erop ingericht dat je er meer koopt dan je lief is. Alles is goedkoop, alles is praktisch en de route die je door het gebouw aflegt onvermijdelijk. Op een gegeven moment raak je er werkelijk van overtuigd dat leven een kwestie is van spullen en spullen om die spullen in kwijt te kunnen.

Misschien, dacht ik, contemplatief boven een bord Zweedse gehaktballetjes, is dat het hoopvolle aan een plek als de Ikea: het leven hoeft niet zo ingewikkeld te zijn. Er bestaan stappenplannen en hulplijnen, keuzes en heldere afbakeningen. Net als zelfhulp biedt Ikea een collectieve vorm van individualisme, in elkaar te sleutelen met behulp van een handleiding. Wie alle aanwijzingen opvolgt, de juiste schroeven in de juiste gaatjes draait, met beleid de boel op z’n plek ramt, vindt aan de overkant een gloednieuw bed (tevens ladekast). Een bed zonder verleden, klaar voor een smetteloze toekomst van verse lakens, pocketveringen en gedeelde levens.

’s Nachts, in het toekomstbed, omringd door de absolute duisternis van een kamer met rolgordijn, moet ik denken aan de student met zijn notitieblok en geluidsrecorder. We liepen over straat in een stad die ons beiden vreemd was. Ik had haast, moest ergens zijn, hij wilde me interviewen voor zijn universiteitsblad. Ik voelde me een soort Anna Wintour met die jongen naast me, droeg mijn zonnebril en ongeduld opzichtig, niet in staat te empathiseren met zijn overdaad van goede bedoelingen en zwierende ledematen.

‘Waarom schrijf je nooit over vluchtelingen’, vroeg hij half buiten adem, terwijl hij een poging deed het apparaat onder mijn kin te houden.

Ik vraag me af hoeveel mensen er sinds de jaren zeventig zijn gestorven in hun Ikea-bed

De waarheid is dat ik bang ben in het donker. Als kind omdat ik niet wist wat er zich schuilhield. Inmiddels is de angst voor ongewenste aanwezigheid omgebogen naar een angst voor existentiële afwezigheid. In het donker kan ik geloven dat de wereld volkomen vormeloos is geworden, zonder ijkpunten en afstanden – een angstwekkend en eeuwigdurend heden dat veel weg heeft van de dood. Ik vraag me af hoeveel mensen er sinds de jaren zeventig zijn gestorven in hun Ikea-bed, en ik weet dat ik daaraan denk om tegelijk wel en niet te hoeven denken aan het sterfgeval waar ik tegelijk wel en niet aan wil denken.

‘Aandacht maakt alles mooier’, luidt sinds een paar jaar de slogan van de Ikea. In de catalogus staan meer mensen dan meubels (‘people not customers’). Ik schrijf niet over vluchtelingen omdat ik er geen interessant perspectief op heb. Ik lees de krant en wind me erover op. Heel even deed ik vrijwilligerswerk bij een tijdelijke vluchtelingenopvang in een oude Amsterdamse gevangenis, maar ik kon er niet tegen – de dynamiek tussen de vrijwilligers, tussen de vrijwilligers en de vluchtelingen, het systeem. Nu het lente wordt, denk ik weer meer aan bootjes vol mensen (een boot vol mensen op de voorkant van de catalogus van een Europese meubelgigant. Aandacht maakt alles mooier).

Laatst las ik een stuk waarin een columniste zich probeerde te verantwoorden voor het feit dat ze niet over grote wereldgebeurtenissen schreef. Het was onverdraaglijk dat te moeten lezen, zoals het onverdraaglijk is wanneer iemand hardop zegt dat iets ongemakkelijk is met de bedoeling het minder ongemakkelijk te maken. Je moet je nooit excuseren voor waar je niet over schrijft. Je schrijft ergens over of niet, dat zijn de opties.

Het is altijd de vraag, of althans mijn vraag, waar het persoonlijke ophoudt en het navelstaren begint. Ik houd er niet van als het persoonlijke een excuus is om geen positie in te hoeven nemen. Ik houd er niet van als het persoonlijke zo persoonlijk is dat het exhibitionistische clichés oplevert. Ik houd niet van zinnen die beginnen met de woorden ‘Als kind’ – we zijn als kind allemaal wel ergens bang voor geweest, een kindertijd is per definitie een opeenvolging van angst en overweldiging, get over it, zou ik zeggen.

Ik houd wel van bepaalde soorten van ik, maar soms is het nodig voor een ik om over te schakelen naar een je. Wanneer je iets wil zeggen over meubels in elkaar zetten en rouw en doodsangst, bijvoorbeeld, omdat dit het enige is waar je je de hele week mee hebt beziggehouden. Het is moeilijk te schrijven vanuit het donker. Het is moeilijk, omdat de woorden te simpel zijn.