Ik ben bezig mijn fiets in een rek te manoeuvreren, zo dicht mogelijk bij de ingang van het theater aan de Amstel. Twee fietsen verderop is een man hetzelfde aan het doen. Hij kijkt op terwijl ik aan het hannesen ben met mijn kettingslot. Hij lacht. ‘Kun je nog een plekje vinden?’
Ik ken de man niet, maar hij ziet er vertrouwd uit. Ik had hem kunnen kennen, al mijn leven lang. Mary McCarthy kwam de liefde van haar leven tegen toen ze 48 was. Heel lang was ik van plan om een roman te schrijven met de titel 48. Dat was toen dat getal nog ergens aan de einder lokte. Er waren meer tekenen destijds dat er iets zou gebeuren als je 48 was, al zou ik nu te diep moeten graven om weer te weten wat die waren. Ik ben bang dat wat er te gebeuren stond niet heel wereldlijk was. Ik ken een schrijfster die een roman schreef met als titel 33. ‘Een cijfer met borsten en billen’, verklaarde ze. Terwijl ik me diep voorover buig tussen de andere fietsen om mijn ketting vast te maken, probeer ik mijn leeftijd fysiek te visualiseren. Wat ik zoal met me meedraag zeg maar. Als ik overeind kom, o zo licht en lenig, staat de man er nog. Weer die lach. Hij maakt een hoofdbeweging richting het theater. ‘Fijne avond!’
Eerder die dag vertelde een vriendin me over een klein conflict aan de ontbijttafel. Langgehuwden lopen met elkaar over een richel die er verrassend genoeg niet breder op wordt met de jaren. Living on the edge, daar hoef je niet voor op je motor naar Vietnam. Of India. ‘Zo gek’, zei ze. ‘Ik kon vliegensvlug uitzoomen, zweefde boven de tafel, mijn eigen keuken, vloog het raam uit, en wist zeker dat er elders een huis was, een andere keukentafel, waar ik kon aanschuiven naast een man die niet zo snel beledigd was en wél om m’n opmerking kon lachen.’
In een van de mooiste verhalen die ik ken legt een kinderpsycholoog aan een sombere elfjarige uit hoe hij zelf een schokkende gebeurtenis te boven kwam. ‘Ik steeg boven de situatie uit’, vertelt hij haar. ‘Letterlijk bedoel ik. Ik voelde mijn geest uit mijn lichaam oprijzen…’ Opgroeien is een kwestie van het juiste perspectief krijgen. Soms hoef je maar een klein sprongetje te maken, en soms moet je hoog springen. Het idee waar hij haar op brengt, dat er van hier tot aan de zon smalle latten zijn, als de sporten van een ladder waar je op kunt gaan staan, heeft mij nooit meer helemaal verlaten. Al moet je er ook een beetje mee uitkijken natuurlijk, met dat altijd maar uitstijgen boven je eigen bedoeninkje, vooral als stiekem de hoop is elders weer neer te komen. (Het verhaal heet overigens Latland, is opgenomen in de bundel Lynx, van Rebecca Lee, en ligt nu voor een beledigend lage prijs in de boekhandel.)
De theatervoorstelling ondertussen deed een groot beroep op mijn ontstijgkunst. Er dartelden jonge jongens in kleine gekleurde zwembroekjes over het toneel, en ik probeerde te bedenken of dit geren en geravot ook had gekund als het meisjes in bikini waren geweest. Ik dacht eigenlijk van niet, maar wat betekende dat? Toen ik na afloop mijn fiets weer opzocht, was de man van net hetzelfde aan het doen. Die lach. ‘Wat vond je ervan?’ vroeg hij.
Ik heb in de loop der jaren, om precies te zijn na mijn 48ste, geleerd niet meer onmiddellijk woorden te gebruiken als ‘verschrikkelijk’ en ‘een aanfluiting’. Voor je het weet heb je de ander gekwetst tot in zijn tenen. En hoewel deze man wonderwel in mijn leven paste, en vast altijd al aan de ontbijttafel zou moeten lachen om de grappen die ik dan ook aan de lopende band zou maken, wilde ik voorzichtig te werk gaan. Maar hij was ook te leuk om meteen al voor de gek te houden. ‘Tja…’, klonk het na lang intern beraad uit mijn mond. ‘Jij?’ Hij vond de muziek mooi. En de enscenering. Ook een vorm van tja misschien. Zeker weten doe ik het niet want onze andere levens riepen.
‘Wie was dat?’ vroeg dat van mij, fronsend, zijn fiets van elders gehaald.
‘Geen idee’, zei ik. Wat niemand van de aanwezigen geloofwaardig vond klinken.