Wanneer komen er barsten in een zwart-wit wereldbeeld? In het geval van de Palestijns-Belgische Montasser Alde’emeh beginnen de grote en simpele verklaringen te verpulveren als hij het nieuws verneemt dat de Palestijns islamitische verzetsbeweging Hamas het vuur opent op de rouwenden bij een Arafat-herdenking. Later dringt het nog helderder tot hem door: de eenheid van alle moslims is een mythe, het hele Midden-Oosten is vergeven van de broederstrijd, sterker, in de hele geschiedenis is die terug te vinden.

Het begin van de bewustwording van die broederstrijd brengt Alde’emeh, dan in de laatste klas van het atheneum, naar de videotheek. Alsof hij porno huurt, zo groot voelt het taboe, haalt hij video’s van The Pianist en Schindler’s List. Hij bekijkt die holocaustfilms met tranen in de ogen en voor het eerst beseft hij dat het lijden van de joden niet onderdoet voor dat van de Palestijnen. ‘Ik was de eeuwig zwervende jood, ronddwalend door het puin van een kapotgeschoten wereld. Ik haatte de joden, maar nu wás ik de jood, verstoten door de hele wereld. Tegelijk was ik én Yahya Ayyash – de getormenteerde jongeman die zelfs aanslagen tegen Israëli’s liet plegen op Holocaust Remembrance Day – én de jood uit de films.’

Hij realiseert zich dat hij de haat, die hem met de paplepel is ingegoten, te lijf wil gaan met feiten en historische kennis. Na zijn examen gaat hij arabistiek en islamkunde studeren, met als bijvak geschiedenis van het jodendom. In de joodse hoogleraar die hem privé-lessen Aramees geeft, ziet hij, nadat deze over zijn oorlogsgeschiedenis van onderduik heeft verteld, geen jood of zionist meer, maar de Universele Mens. Hij begint liefde voor de vijand te voelen en identificeert zich met de 36 rechtvaardigen uit de joodse legende. Zijn grenzeloze haat maakt plaats voor een even grenzeloze behoefte te verzoenen.

Voor een groot deel is De Jihadkaravaan de bekeringsgeschiedenis van Montasser Alde’emeh, opgetekend door Pieter Stockmans, die ook zelf in passages als Midden-Oosten-journalist figureert. Het is niet de bekering van een leven in zonde naar een leven met God, het is het verhaal van een radicaal gelovige die tot inkeer komt en de redelijkheid omarmt. Maar dan wel met de ingrediënten van het klassieke bekeringsverhaal: heftige gemoedsbewegingen, fel inzicht, een pad dat niet over rozen gaat, want de haat blijft lokken, visioenen en waarschuwende dromen die hem wenken de goede weg te blijven volgen. Er stromen rivieren van tranen, telkens keren de beelden terug van de kloof, waar hij in dreigt te vallen, en van de olijfboom, die hem toefluistert dat hij de waarheid moet zoeken.

En na de bekering is er het messianisme, de overtuiging dat hij een speciale taak heeft om radicale moslimjongeren tot rede te brengen. Hij kan de wereld laten zien dat er in de jihadistische monsters een mens schuilt. ‘Omdat ik ooit hen was.’ Een oude vriend die hem een tijd niet gezien heeft constateert ook dat de jongen die de kalasjnikov verkoos boven alles is veranderd in ‘een kweker van witte vredesduiven en een rechtstreekse nazaat van Jezus’.

Elke dag komt Alde’emeh in Vlaanderen binnen, en keert hij na school weer terug in Palestina

Je bent geneigd Alde’emeh zijn grote woorden en messianisme te vergeven als je leest welke ontwikkeling hij heeft doorgemaakt. Hij wordt geboren in 1988 (of 1989, hij is nooit geregistreerd, dus dat is onzeker) in een Palestijns vluchtelingenkamp en komt als peuter in België terecht als zijn moeder met de kleine kinderen haar man volgt voor gezinshereniging. Hij leeft daar tussen twee werelden. Op school zijn er de Vlaamse jongeren die zich overgeven aan uitgaan, flirten, drank en het kijken naar soaps; thuis staat de tv altijd op Al Jazeera en komt voortdurend het leed uit de Palestijnse gebieden binnen. De buitenwereld heeft geen begrip voor zijn achtergrond en is vijandig; thuis is een cocon van verdriet en haat. Elke dag doet hij ’s ochtends de deur open en komt hij in Vlaanderen binnen, en keert hij na school weer terug in Palestina, waar de wereld Arabisch is. Zoals zijn moeder een keer tegen hem zegt: ‘In het vervloekte jaar 1947, 42 jaar voor je in de wereld kwam, verloor je een land dat je nooit had, maar won je een toekomst die je nooit had gevraagd.’

De Jihadkaravaan maakt goed voelbaar hoe verscheurend dit leven is en hoe de jonge Montasser, zeker na 9/11, steeds meer op het Palestijnse deel van zijn identiteit wordt vastgepind en tot woordvoerder van het wereldwijde terrorisme wordt gebombardeerd. Hij gaat zich als puber naar het stereotype gedragen. Dat begint met het kopen van cassettebandjes van radicale predikers, loopt over in het op eigen houtje trainen voor het gewapend verzet in het bos rond de boerderij in Baardegem waar het gezin woont, en eindigt in het plan af te reizen naar Jordanië om zich bij Hezbollah aan te sluiten. Op het nippertje gaat hij niet.

Door eigen wilskracht, en met hulp van een aantal invoelende en verstandige leraren, weet Alde’emeh uit het moeras te ontsnappen. Door kennis te verzamelen en de nuance toe te laten. Daarna gaat hij de mensen die nog gevangen zitten in de haat als slachtoffers zien. In die slachtoffers verdiept hij zich als hij jihadisme kiest als zijn afstudeeronderwerp. Hij maakt zelf ook de reis naar Syrië, als onderzoeker, en praat met Vlaamse en Nederlandse jongeren die zich hebben aangesloten bij Jabhat al-Nusra. Hij treft daar jongens zoals hij was. Die zich vervreemd voelen van de Belgische samenleving en in Syrië broederschap vinden. Nauwkeurig ontrafelt hij de fases die ze doorlopen hebben voordat ze de rigoureuze stap zetten.

De Jihadkaravaan is een bijzonder en ook wel merkwaardig boek. Bijzonder is het diepgaande inzicht dat je krijgt in de innerlijke beroeringen van een migrantenjongen die zich staande moet houden in een steeds vijandiger wereld. Het laat ook zien hoe serieus de pijn is die hij voelt over het Israëlisch-Palestijns conflict. Het coming of age-verhaal, dat waarschijnlijk typerend is voor heel wat jongeren met een moslimachtergrond, wordt afgewisseld met rake beschrijvingen van reizen naar Syrië, Jordanië en uiteindelijk Palestina. Merkwaardig is dat het boek veel meer wil zijn dan de ontwikkelingsgeschiedenis van Montasser Alde’emeh. Het wil niet alleen een getuigenis zijn van het loslaten van de haat, maar ook een handleiding bieden voor verzoening. Het boek eindigt dan ook met een reeks aanbevelingen, ‘Tien kogels van verzoening’, die allemaal afgevuurd moeten worden, anders werken ze niet.

De aanbevelingen worden zelfs het ‘Manifest van de Jihadkaravaan van het Verzoeningsradicalisme’ genoemd. En dat heeft toch echt iets van een contradictio in terminis: verzoening en radicalisme. Het is een tegenstelling die in het hele boek voelbaar is.


Beeld: (1) Montasser Alde’emeh praat in Syrië met Belgische en Nederlandse jihadisten, bij een huis dat later door de Amerikanen werd gebombardeerd; (2) Montasser in zijn geboortehuis in vluchtelingenkamp Russeifah in Jordanië, 1991 (foto’s uit besproken boek)