
Waar ooit de zedenpolitie voor uitrukte, staan nu drommen toeristen in de rij. Van buitenaf is onmogelijk aan te wijzen waar precies, maar vlak onder een van de daken van het uit de stofwolken herrezen Rijksmuseum bevindt zich de nog jonge en bescheiden collectie twintigste eeuw. In een als expositieruimte vermomde gang hangt – pal tegenover wat een Amerikaanse toerist eens treffend omschreef als ‘a giant Muppet vagina’ – een grote verzameling zogeheten rotaprints. Deze werken van Aat Veldhoen lopen uiteen van serieuze portretten van serieuze mannen tot blote mensen, hier en daar zelfs verwikkeld in onverbloemde seks.
Maar een halve eeuw nadat je deze afdrukken voor drie gulden op straat kon kopen bij een rondrijdende bakfiets, is er eigenlijk maar één afdruk die je, met een beetje goede wil, nog als schokkend zou kunnen ervaren. Ergens helemaal aan de linkerkant van de muur, naast het alleszins beschaafde portret van dhr. J. Loenen Martinet, prijkt het beeld van een vreemd duo op een bank. Zij is naakt en lijkt een beetje op Marina Abramovic; hij is uitgedost in een vreemd pak en zijn gezicht, dat anders had kunnen doen denken aan dat van de Amerikaanse acteur Joaquin Phoenix, gaat schuil achter, vergeef me de paradox, een rasechte ‘blackface’. Die vreemde vogel is Robert Jasper Grootveld, de vrouw zijn toenmalige vriendin Netty Dagevos.
De toeristen staan natuurlijk vooral in de rij voor Rembrandt, maar je zou kunnen stellen dat een significant deel van diegenen die de stad aandoen ook nu nog afkomt op de langzaam verwaterende nalatenschap van Grootveld. Want het was de ex-glazenwasser, anti-rookmagiër en marihuana-propagandist Grootveld die op een goede dag in 1962 een droom verzon waarin Amsterdam aan hem zou zijn verschenen als het Magisch Centrum van de wereld (of, volgens de destijds populaire alternatieve spelling, het ‘magies sentrum’.)
In de even detailleerde als vermakelijke biografie Magiër van een nieuwe tijd – Grootvelds Werdegang leest dikwijls als een regelrechte schelmenroman – vertelt Eric Duivenvoorden het verhaal als volgt: Ab Pruis, een fotograaf met wie Grootveld dan veel optrekt, organiseert een expositie in La Cave International, een restaurant aan de Herengracht. Naast foto’s van sekteleider Lou de Palingboer en de travestieten van de Amsterdamse dependance van de Parijse club Madame Arthur, zijn er ook beelden van Grootveld te zien. Hoewel Grootveld heeft toegezegd een speech te houden, slaagt hij er niet in iets voor te bereiden. Wanneer hij in de afgeladen kelder over de hoofden van de mensen heen kijkt, ziet hij de schittering van het water in de gracht: ‘Ik dacht: ja, nu ben ik in Amsterdam. En toen zei ik: “Ik had vannacht een droom” – loog ik als de pest, want ik had helemaal geen droom, maar ik moest effe een aanloop hebben – “dat Amsterdam het centrum was geworden van de westerse asfaltjungle, het magisch centrum”, bla, bla, bla. En op dat moment ging ik eigenlijk dromen. Want ik zag het, ik zag duizenden Amerikaanse beatniks naar Amsterdam komen, naar het Vondelpark, dat zag ik voor mijn geestesoog. Dat is wonderlijk gebeurd, dat is een wonder dat me is overkomen.’
Duivenvoorden merkt terecht op dat dit alles in retrospectief haast te mooi klinkt om waar te zijn, inmiddels weten we tenslotte dat er een decennium later inderdaad bus- en vliegtuigladingen jonge hippietoeristen met hun slaapzakjes in het Vondelpark lagen, maar de biograaf citeert een verslag in Vrij Nederland waarin Grootvelds lezing van die avond in 1962 bijna woord voor woord wordt bevestigd.
Grootveld is op dat moment al jaren een bekende figuur in Amsterdam. Hij voert reeds geruime tijd actie tegen ‘het rokertje’. Of eigenlijk vooral tegen de industrie die om die verslaving is opgetrokken, tegen de tabaksfabrikanten en de reclamebureaus. Wat begon met kladderacties – honderden, zo niet duizenden posters met tabaksreclame voorziet hij van de letter ‘K’, het woord ‘kanker’ of een variant op een indertijd bekende reclameleus, het ook nu nog buitengewoon grof klinkende ‘Ook al aan de kanker?’ – mondde op den duur uit in de opening van de K-Kerk, een antirooktempel gevestigd in een pand van een bevriende oud-horecamagnaat, Nicolaas Kroese, in de Korte Leidsedwarsstraat.
In de recente documentaire Rebelse stad blikt filmmaker Willy Lindwer terug op de jaren zestig zoals hij ze in Amsterdam meemaakte. Ergens aan het begin van de film is te zien hoe Grootveld de gevel van zijn K-Kerk heeft opgesierd met een waslijst aan K-woorden – Kennedy, Kladder, Kafka, Knoeien, Kabaret, Koran, Kommunisme, Knecht. Hij zal er uiteindelijk een kleine maand preken. Grootveld gaat daarbij doorgaans gekleed op een wijze die je zou kunnen omschrijven als ‘Zwarte Piet in drag’. ‘Uche-uche-uche’, een rokershoestje, doet dienst als mantra.
Filmmaker Bas van der Lecq legt het allemaal vast, wat resulteert in de film Jasper en het rokertje. Op beelden van de laatste avond, die ook de apotheose van de film moet vormen, wil Grootveld, geïnspireerd door de Leidse communist Marinus van der Lubbe (die in 1933 de Rijksdag in brand zou hebben gestoken en voor die daad werd onthoofd) brandstichten in de tempel en zijn publiek letterlijk uitroken. Onder de bezoekers die avond onder meer een breed lachende Harry Mulisch, met pijp, en schaakgrootmeester Jan Hein Donner. Hoewel Grootveld voor brandblussers en een teil water heeft gezorgd, gaat het toch mis. Wanneer een van beide apparaten dienst weigert, grijpt het vuur snel om zich heen en moet de brandweer uitrukken.
Grootveld noemt zijn publieke optredens ‘exhibisies’, maar wanneer het idee van de happening overwaait uit Amerika, gaat men in Amsterdam ook onder die naam steeds meer ‘gebeurtenissen’ organiseren. In december 1962 bijvoorbeeld organiseert onder anderen Simon Vinkenoog de happening ‘Open het graf’, een parodie op Mies Bouwmans tv-spektakel Open het dorp. Onder meer Johnny ‘the selfkicker’ van Doorn, door Grootveld en Vinkenoog kort daarvoor ontdekt in Arnhem, treedt op. Grootveld zelf presenteert samen met ‘semi-arts’ Bart Huges het Gnot-appeltje, een symbool voor het Magisch Centrum Amsterdam. Gnot is een samentrekking van genot en god, het appeltje lijkt op een hoofdletter Q met een puntje in het gat. Het is volgens Grootveld een vereenvoudigde weergave van de grachtengordel en de Amstel. Het puntje zal op den duur gaan staan voor het Lieverdje op het Spui.
Nicolaas Kroese is niet erg gelukkig met Grootvelds brandstichting in zijn pand, dus moet Grootveld voorjaar 1964 zijn werkterrein weer naar de straat verleggen. Hij voorziet met een krijtje weer grote hoeveelheden posters van het woord ‘kanker’. Ook verspreidt hij zijn antirookpamfletten, waarop voor het eerst het Lieverdje te zien is. Het bronzen beeldje van een Amsterdams straatschoffie is gefinancierd door een tabaksfabrikant.
Ergens tegen het einde van de lente van 1964, rond het moment waarop The Beatles door de Amsterdamse grachten varen, vindt een van Grootvelds eerste happenings op het Spui plaats. Hij trekt als altijd van leer tegen de tabaksindustrie, en samen met Simon Vinkenoog en Aat Veldhoen deelt hij diens dikwijls erotisch getinte rotaprints uit. Als slotstuk hangt hij een krans van in brandbare vloeistof gedrenkte doeken rond de nek van het Lieverdje en steekt vervolgens het beeld in de hens.
In de loop van de zomer wordt Grootvelds optreden bij het Lieverdje een wekelijks terugkerende happening, totdat hij gedurende anderhalf jaar bijna iedere week op zaterdagavond om twaalf uur voor een gigantisch publiek preekt. De avond eindigt steevast met de aanhouding van Grootveld, die door agenten naar het bureau aan de Singel wordt gebracht en vrijwel direct weer op vrije voeten wordt gesteld.
Cor Jaring maakt samen met journalist Henk J. Meier in 1966 een boekje getiteld Dit hap-hap-happens in Amsterdam, een ‘boodschap uit het Magisch Centrum’ vol foto’s van Grootvelds happenings op het Spui. Een jaar eerder richtten de nog piepjonge activisten Rob Stolk en Roel van Duijn, samen met enkele geestverwanten, een ‘jongerentijdschrift ter vernieuwing van het anarchisme’ op: Provo. Na een door Parool-journalist Tom Bouman geïnitieerde ontmoeting is het aanvankelijk vooral Grootveld die de provo’s beïnvloed. Het wittefietsenplan komt bijvoorbeeld uit zijn koker, maar op den duur groeit ook de rol van Provo tijdens de wekelijkse happenings. De regie ontglipt Grootveld en de intensiteit van de confrontaties met de politie groeit. Misschien is dat, kort door de bocht, ook het moment waarop dat wat we als ‘de jaren zestig’ zijn gaan zien echt losbarst. De rellen tijdens het huwelijk van Beatrix, de originele bezetting van het Maagdenhuis, John Lennon en Yoko Ono met hun Bed-In.
Op een donderdagavond in februari 2015, vijftig jaar na de eerste happenings op het Spui, is het druk op het Spui. Een nos-busje staat bijkans tegen het Lieverdje geparkeerd. Een technicus staat met zijn armen over elkaar tegen de wagen geleund, zijn blik gericht op het Maagdenhuis. Het is een uur of twee voordat de studenten die nu nog buiten staan de deur zullen forceren. De brede rivier van hun onvrede kent ongetwijfeld vele bronnen, maar zeker is dat de ontmanteling van de faculteit geesteswetenschappen en de verkoop van gezichtsbepalende universiteitsgebouwen een rol speelt. De volgende dag zal het nieuws naar buiten komen dat het Bungehuis een heus Soho House zal worden, een sociëteit voor wie in de media werkt, maar daaraan niet genoeg heeft om zich echt verheven te wanen.
Het kost weinig moeite de bezetting ook te zien als een verzet tegen het verdwijnen van de fantasie uit de stad – de terugtrekkende beweging van de verbeelding die wordt gesymboliseerd door de rekenmeesters van het universiteitsbestuur, die alleen nog lijken te kunnen dromen van een efficiëntere machine.
Met gevoel voor pathos: ooit was Amsterdam het gedroomde Magisch Centrum van de wereld, tegenwoordig lijkt de droom niet verder te reiken dan de Zuidas en het Holland Financial Centre.
Het protest mag dan af en toe gezapiger overkomen (welke generatie schat haar eigen studenten niet lager in dan die van een vorige?), jonge mensen trekken nog altijd naar deze stad in de hoop op onvermoede wijze tot leven te komen. Terwijl ik naar de studenten kijk, donder ik zonder duidelijke aanleiding bijna van mijn fiets. ‘Uche-uche-uche’, mompel ik tegen het stelletje dat voor me staat en me verschrikt aankijkt, ‘ook dit hap-hap-happens in Amsterdam.’
Beeld: Robert Jasper Grootveld tijdens een happening bij het Lieverdje, 18 september 1965 (Cor Jaring / Stadsarchief Amsterdam).