Wanneer in 1933 de nazi’s aan de macht komen wordt de Duitse acteur Hendrik Höfgen, uit voorzorg gevlucht naar Parijs, gedwongen te kiezen. Anonieme ballingschap in een vreemd land, of heulen met de vijand in ruil voor roem, geld en aanzien? Hendrik heeft het enkeltje Berlijn al op zak, maar aarzelt. Dan herkent hij op een terras zijn eigen vrouw – ook gevlucht – en haar vrienden. ‘Ze zaten onbeweeglijk, alsof een erge pijn ze had versteend, terwijl Hendrik snel wegliep met kleine en stijve passen, zoals iemand loopt die doodsbang een gevaar uit de weg gaat maar toch wil verbergen dat hij vlucht.’

Höfgen kiest voor nazi-Duitsland. Dit pact met de duivel is de centrale handeling in Mefisto, Klaus Manns roman. Het boek werd in 1936 gepubliceerd door Exil-uitgeverij Querido Verlag in Amsterdam en heeft een bijzondere geschiedenis, niet in de laatste plaats omdat het boek in (West-)Duitsland pas in 1981 voor het eerst verscheen. In 1936 werd het verboden door de nazi’s, maar ook na de oorlog durfde geen uitgever zich aan het boek te wagen, omdat de kalende en loensende hoofdpersoon opvallende gelijkenissen vertoonde met steracteur Gustaf Gründgens. Zelfs ná de dood van zowel Mann als Gründgens verbood de rechter de verschijning van Mefisto: de goede naam van Gründgens was belangrijker dan de vrijheid van de kunstenaar.

Ooit waren Gründgens en Mann onafscheidelijk, familie zelfs. De acteur was korte tijd getrouwd met Klaus Manns oudere zuster Erika. Erika en Klaus waren de oudste kinderen van Katia en Thomas Mann. Klaus besloot in de voetsporen van zijn vader te treden. Op zijn negentiende werd Klaus voor het eerst gepubliceerd en al snel was hij een gerespecteerd auteur en criticus. Desalniettemin bleef hij altijd overschaduwd door zijn vader, de beroemdste Duitse schrijver van de twintigste eeuw. Ten onrechte, want Mefisto is een meesterwerk, en Klaus Manns autobiografie Der Wendepunkt doet als herinnering aan vooroorlogs Europa niet onder voor Stefan Zweigs Die Welt von Gestern.

De homoseksuele Klaus Mann leidde een rommelig leven, reisde in de jaren twintig de wereld over met zijn zuster Erika. Na zijn emigratie in 1933 leidde hij een nomadisch bestaan in Amsterdam, Praag en Parijs, met veel minnaars en drugs. Als verzet tegen het naziregime stichtte hij een émigré-tijdschrift, Die Sammlung, met bijdragen van onder meer Albert Einstein, Jean Cocteau, Joseph Roth en Ernest Hemingway. Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd Mann Amerikaans staatsburger en begon hij vanuit New York een tweede tijdschrift genaamd Decision. Pas tijdens de bevrijding keerde hij terug naar Duitsland, nu als Amerikaans soldaat.

Klaus Mann in 1940 in New York © Bridgeman Images

Jaren eerder, toen de nsdap slechts uit een handvol marginale antisemieten bestond, speelde Klaus Mann met zijn zus Erika en Gustaf Gründgens in een theatergezelschap in Hamburg. ‘Gründgens’, schrijft Mann in Het keerpunt, ‘was de veelzijdige ster van de Hamburger Kammerspiele (…). Hij sprankelde en sproeide van het talent, de charmante, inventieve, meeslepende, behaagzieke Gustaf! Heel Hamburg verkeerde in zijn ban.’

Hamburg ten tijde van de Weimarrepubliek is ook de omgeving waar Mefisto na een wervelende proloog vol nazistische glamour aanvangt. De roman bestaat ruwweg uit twee delen: de periode vóór 1933 en de periode erna. Naast grote verschillen tussen Weimarrepubliek en dictatuur zijn er ook overeenkomsten. De wereld achter de coulissen van het theater bijvoorbeeld: aan de lopende band wordt daar geroddeld en gemarchandeerd, talent is een belangrijke succesfactor, maar zeker niet allesbepalend. Ook een juiste mening doet ertoe, de juiste politiek, en dus flirt Höfgen met het communisme. Met acteur Otto Ulrichs maakt hij plannen voor het Revolutionair Theater, maar hij verzint ook steeds een list om zijn communisme niet buiten de salons te manifesteren – want tja, je weet nooit wie de volgende machthebber is.

Alles staat in dienst van Höfgens carrière. Hij trouwt met Barbara, die als dochter van een gerespecteerd ambtenaar op dat moment een goede partij is. Af en toe moet Höfgen haar liberale inborst corrigeren. Bijvoorbeeld wanneer ze begrip toont voor een nationaal-socialistische acteur: ‘Ik hoop voor jou, schat, dat je er pas goed mee zult kunnen opschieten – met deze onderwereld – als deze eenmaal aan de macht zou komen; je zou ertoe in staat zijn om in deze fascistische terreur nog interessante kanten te ontdekken. Jullie liberalisme zou het leren om het met de nationalistische dictatuur eens te worden. Alleen wij, de heldhaftige revolutionairen, zijn hun aartsvijanden – en alleen wij zullen verhinderen dat hun macht groeit!’

Dat huwelijk duurt niet lang, maar daar zit Hendrik Höfgen niet mee. Zijn ster is rijzende. In 1932 speelt hij Mefisto in Faust – nog nooit is hij over een rol zo enthousiast geweest. Mefisto moet zijn meesterstuk worden.

Terwijl Höfgens roem het zenit nadert, kraakt de Weimarrepubliek in haar voegen. Maar Höfgen, ‘specialist in elegante schurken, moordenaars in jacquet, historische intriganten – ziet niets, hoort niets merkt niets’. Als tegenspeelster Dora Martin Engels leert om naar Amerika te kunnen vertrekken, heeft Höfgen geen idee waarom.

Als Höfgen leest dat Hitler rijkskanselier is geworden, bestelt hij een fles champagne om van de schrik te bekomen. Uit voorzorg vlucht hij naar Parijs, maar hij schrikt van de kaalheid van het émigré-bestaan. Het is weliswaar tegen zijn principes, maar misschien valt het allemaal wel mee met die nazi’s.

Wanneer kunst wordt ingezet voor een politiek doeleinde, gaat dit altijd ten koste van het kunstwerk

En dus keert Höfgen terug, en nadat hij spijt heeft betuigd voor zijn communistische jeugdzonden, wordt hij de gunsteling van de minister-president, tevens minister van Luchtvaart (bijgenaamd de Dikke en lijkend op Hermann Göring). Zijn beschermheer is dol op theater en raakt niet uitgepraat over Mefisto: ‘Hebben we niet allemaal iets van hem? Ik bedoel: zit niet in iedere Duitser een stuk Mefistofeles, een stuk schurk en boosdoener? Als we niets anders bezaten dan de ziel van Faust, waar bleven we dan? Dat zou voor onze vijanden wel zo makkelijk zijn! Nee, nee. Mefisto is ook een Duitse nationale held. Je mag het alleen niet tegen de mensen zeggen.’

Höfgen houdt zich voor dat hij zelf niet is veranderd. Hij probeert het regime nu van binnenuit uit te hollen en onderneemt daartoe halfhartige pogingen. Zijn voormalige communistische vrienden verdwijnen ondertussen en sterven in de martelkamers en de concentratiekampen.

De gruwelen stapelen zich op, maar Höfgen zit stevig in het zadel. Hij rijdt in een zilveren Mercedes, woont in een groot huis in Grünewald, hij geeft soms feestjes, maar gelukkig is hij niet. Ook als hij zijn Hamlet verprutst, is het publiek uitzinnig. Ze klappen omdat hij deel uitmaakt van de macht. Zijn ambitie heeft hem zijn kunstenaarschap gekost. Het doek valt met de radeloze kreet: ‘Ich bin doch nur ein ganz gewöhnlicher Schauspieler!’

In 1936 moest de echte gruwel van het nazisme nog komen, toch liet Klaus Mann al zien hoe kunst wordt ingezet ten bate van een totalitair regime. Mefisto is geschreven als een roman tegen het nazisme, maar is vooral een onthullende studie naar de corrumperende werking van macht. Wanneer kunst wordt ingezet voor een politiek doeleinde, gaat dit altijd ten koste van het kunstwerk.

Eerst wijst Hendrik Höfgen de nazi’s resoluut af, dan volgt de aarzeling, waarna hij ingaat op de verleiding, om vervolgens met afgrijzen zijn eigen verwording te zien totdat uiteindelijk zelfs zijn acteertalent is vermolmd tot pulp.

Er bestaat niet zoiets als een beetje fout: Höfgen weet dat hij zich inlaat met duistere krachten, maar houdt zichzelf voor dat hij anders is dan anderen. Zijn engagement is zelfbedrog: hij wil de nazi’s van binnenuit bestrijden, en is diep vanbinnen nog steeds communist, maar kun je het regime van binnenuit uithollen terwijl je champagne zit te drinken met Göring en Goebbels?

Höfgen is op zijn irritantst als hij zijn vrienden de les leest over hun gebrek aan engagement en over de komst van de revolutie. Juist omdat ze plaatsvinden vóór zijn Faust-moment, waarmee Mann duidelijk maakt wat engagement eigenlijk waard is wanneer men er geen offers voor brengt. Niet veel.

Door zijn luchtige verteltrant zorgt Mann voor meer afstand tot de personages – ze zijn zetstukken en vertegenwoordigen telkens een andere reactie op het naziregime. Het begrip sleutelroman is veel te nauw om de genialiteit van Mefisto te omvatten, niet in de laatste plaats omdat het een roman reduceert tot een puzzel. Toch is het goed te begrijpen dat Gustaf Gründgens bepaald niet blij was met het portret van Hendrik Höfgen.

‘Een ander had mij evengoed als exempel kunnen dienen’, schrijft Mann in zijn memoires Het keerpunt. ‘Mijn keus viel op Gründgens, niet omdat ik hem als een bijzonder erg geval zag (hij was misschien wel beter dan veel andere hoogwaardigheidsbekleders in het Derde Rijk), maar simpelweg omdat ik hem toevallig zeer goed kende.’

Klaus Mann en Gustaf Gründgens zien elkaar nog één keer. In 1946, als Mann naar de première gaat van Der Snob, van toneelschrijver Carl Sternheim. Na een kort verblijf in een interneringskamp staat Gründgens opnieuw op de planken en speelt de hoofdrol. Klaus Mann zit op de eerste rij en merkt op dat Gründgens niet is veranderd: ‘Aantrekkelijk zoals altijd, met een witte das rossige teint en een blonde toupet: Berlijns onverwoestbare lieveling voor, tijdens en na de nazitijd’.

Waar Gründgens na de oorlog opnieuw furore maakt en opnieuw Mefistofeles mag spelen in de verfilming van Faust, belandt Klaus Mann in een dal. Hij maakt allerlei nieuwe plannen waarvan weinig terechtkomt: gebrek aan animo bij uitgevers. Hij is een schrijver van voor de oorlog. Hij is ontgoocheld, depressief en in mei 1949 sterft hij in Cannes, aan een overdosis slaappillen. In zijn laatste brief verwijt hij een uitgeverij dat die zich niet wil wagen aan een heruitgave van Mefisto, vanwege Gründgens’ reputatie: ‘In geen geval risico’s nemen! (…) Altijd die macht! Je weet toch waartoe dat leidt. Tot concentratiekampen waarvan ze later zeggen dat ze het niet hebben geweten…’

Berend Sommer is schrijver, onder meer van de recent verschenen roman Gouden dagen