Zevenentachtig dagen hebben we ons mogen wentelen in de oplossing van alle oplossingen. Het zou nu eindelijk gaan draaien om onze Nederlandse taal die we te lang hadden laten bespotten. Wie de taal machtig is, neemt kennis van onze normen en waarden en staat dan op de drempel van waarachtig burgerschap. Taalvaardigheid en inburgering zouden op de keper beschouwd niet veel meer zijn dan twee woorden voor één maatschappelijk fenomeen. Want was het niet veelzeggend dat de Marokkaanse ouders van Khalid, verdacht van de moord op René Steegman in Venlo, zelfs na decennia nog geen verstaanbaar mondje konden roeren en ook anderszins niets begrepen van het land dat hen nu al jarenlang barmhartig voederde?

CDA, VVD en LPF onderkenden de urgentie en waren in hun strategisch akkoord zelfs hoopvol. De immigrant moest eens voor zichzelf gaan zorgen. Dat «begint met het leren beheersen van de Nederlandse taal». Dan volgt «het verkrijgen van inzicht in de Nederlandse samenleving». Waarna «het verwerven van de kennis en de vaardigheden die nodig zijn om in het eigen levensonderhoud te kunnen voorzien» de weg nog net niet onvermijdelijk omhoog zullen wijzen. In ruil zou de overheid intussen weer voor de omgeving gaan zorgen — inburgering is namelijk nog geen integratie. Bijvoorbeeld door eenzijdige verkleuring van de wijken met een «gevarieerder woningaanbod» tegen te gaan, de sociale infrastructuur van artsen, winkels en scholen te stimuleren en het toezicht op de veiligheid, al dan niet in blauw gehuld, te versterken.

Halleluja.

Het cliché houdt echter geen stand meer. Afgelopen weekeinde hebben twee soepel formulerende en articulerende immigranten deze droom verstoord. Zaterdagochtend deed Ayaan Hirsi Ali in Trouw een openingszet. «Mohammed is, gemeten naar onze westerse maatstaven, een perverse man. Een tiran. (…) Dat doet mij denken aan al die megalomane machthebbers uit het Midden-Oosten: Bin Laden, Khomeini, Saddam. (…) Jij schrikt ervan als ik die dingen zeg, maar je maakt een fout die de meeste autochtone Nederlanders maken: je vergeet waar ik vandaan kom. Ik ben moslim geweest, ik weet waar ik over praat. (…) Zo pervers kan religie zijn: ze infiltreert in intieme relaties en dwingt ouders te kiezen tussen hun kinderen en hun God.»

Hirsi Ali is, zo wilde ze maar zeggen, in de letterlijke zin, van God los. Hier sprak een suffragette van een nieuwe bevrijdingsgolf, een avant-gardist van een nog ongekend maar vermoedelijk afvallig feminisme.

Talloze Pavlov-hondjes begonnen op slag te kwijlen of te janken.

’s Avonds verzorgde de Libanese Vlaming Abu Jahjah op de televisie bij Nederland kiest de riposte. In keurig grammaticaal Vlaams bouwde hij een ongenaakbare verdedigingslinie op. Trefwoorden en suggestieve tonen: integratie misschien, assimilatie nee, deze rechtsstaat is ook mijn rechtsstaat, wat kardinalen of bevindelijke christenen is toegestaan mogen moslims eveneens, en overigens bestaat Israël. Maar het allerbelangrijkste: Abu Jahjah liet zich niet verleiden tot blaffen naar Hirsi Ali. Want in zijn België was de toestand veel ernstiger dan bij ons in Holland.

Hier was een politicus aan het woord met een plan, een poten tiële revolutionair die zich niet in de kaarten liet kijken.

Talloze kijkers bleven grommend in ontreddering voor de buis achter. Binnen een half etmaal waren we getuigen geweest van twee vormen van taalkundige inburgering.

Ayaan Hirsi Ali is de representant van de individuele verheffing. Ze is niet toevallig Tweede-Kamerlid van de VVD, ook al vinden de liberalen dat ze met haar oordeel over de profeet het hellend vlak heeft betreden van de scheiding tussen kerk en staat en hebben ze haar daarom intern onder supervisie geplaatst van een ervaren stagebegeleider in de politiek.

Abu Jahjah is de vertegenwoordiger van de collectieve strijd waarvoor de Arabisch Europese Liga (AEL) zich opmaakt. Hij kapitaliseert op de tegenstellingen tussen jong en donker versus oud en blank, tussen olieproducenten en energieconsumenten, kortom, tussen macht en geweten. En hij hoeft zich niet onder curatele te laten stellen. Hij geeft leiding.

Beiden hullen zich in onze taal. De ouders van Khalid zullen Ayaan Hirsi Ali noch Abu Jahjah hebben begrepen.

Met dit succes van de inburgering op zak, rijst dus een heel andere vraag. Is dit vooruitgang?

Op het eerste gezicht niet. Ook in Nederland is Abu Jahjah nu bezig een positie op te bouwen. Het kanonnenvoer is hier immers eveneens voor handen. Met een potje pingpongen in het buurthuis houdt niemand de jeugd nog zoet. Een andere selectie aan de discothekenpoort zou al wat meer helpen. Maar een man die jongens een serieus alibi verschaft voor een potje knokken met de politie — een alibi waarmee ze kunnen verdoezelen dat het allereerst om het matten gaat — is nog cooler dan een pruttelende opbouwwerker of een gastvrije uitsmijter en hoe dan ook aantrekkelijker dan een intellectuele vrouw in het parlement.

Maar op het tweede gezicht is Abu Jahjah tenminste een serieuze partij. Hij zegt misschien wel niet wat hij denkt, hij doet wel wat hij zegt. Hij staat haaks maar toch verstaanbaar tegenover Ayaan Hirsi Ali.

De tijd is voorbij waarin de Nederlandse taal een paspoort was voor een harmonieus gesprek bij de open haard. Het mes ligt op tafel. En iedereen kan het zien en horen.