Edmond Rostand wilde het allerliefste «lid van de Academie» worden. Maar daar vond men hem toen al — zo'n honderd jaar geleden — te romantisch voor. Hij wás natuurlijk ook een romanticus. Het is daarom niet verwonderlijk dat hij iets fantastisch wilde bedenken. Het moest een toneelstuk zijn dat het beste werk van Shakespeare zou overtreffen, waarin de Franse ziel zou bloeien als een waardige lelie en waarin zijn romantiek, waarvan hij vond dat hij iets tragisch en dus poëtisch had, onontkoombaar zou worden. Het was tenslotte het eind van de negentiende eeuw.

In Frankrijk was Shakespeare’s Romeo en Julia zeer populair. Van de balkonscène kon men maar geen genoeg krijgen. (Julia: «Mijn oren dronken nog geen honderd woorden van die stem. En toch, ik ken de klank…» Romeo: «Op liefdes lichte vliegels zweefde ik over de muur. Geen stenen vesting is te hoog voor liefde. Waar liefde een kans ziet zal liefde die grijpen.»)

Dat moet ik beter kunnen, dacht Rostand, die goed inzag dat Romeo en Julia eigenlijk een wrak stuk is van de grote Engelse schrijver: de plot is moeizaam in elkaar geschroefd, het verhaal dun en gestolen, en als het stuk niet werd gestut door de majestueuze taal van Shakespeare, dan zou het zijn gevallen nog voor het was gemaakt.

Rostand bedacht in 1897: Cyrano de Bergerac.

Cyrano! Zijn naam alleen al doet ons beven. Hij is alles wat wij niet zijn. Hij is een echte held. Sterker: een echte ridder! Hij leeft in een wereld waarin het zwaard net zo scherp en vilein hoort te zijn als de taal — bij hem is dat zeker het geval. Cyrano’s wil is wet. Hij kan schermen en tegelijkertijd een ballade verzinnen; hij kan honderd man verslaan met zijn zwaard! En de koning vreest zijn spotverzen meer dan een banvloek van de kerk. Cyrano is ongebonden, hij laat zich niet corrumperen, hij is onafhankelijk en een vrije geest. Cyrano is een echte man.

Kijk maar eens hoe hij in het stuk wordt opgevoerd. In het grote Bourgondische Paleis vindt in 1640 een toneelvoorstelling plaats en op de planken staat, want de koning vindt hem goed, de acteur Montfleury. Een schmierder, een fat en een applaustrekker die alles speelt van het grote palet. Er heerst spanning in de zaal, want Cyrano heeft hem zeker een maand verboden te spelen, zo slecht vindt Cyrano Montfleury en zoveel macht heeft Cyrano. Als Montfleury toch speelt, wordt Cyrano razend; hij vernielt bijna het hele Paleis, want men mag niet de schone kunst verkrachten.

Nogmaals, een echte held. Maar er is een maar, een heel grote maar: onze held heeft een nogal fijngevoelige grote neus. Een enorme neus, zeg maar een gigantische gok! Cyrano: «Mijn neus, die steeds een kwartier mij op mijn weg vooruitloopt, schendt mijn gezicht en ontneemt mijn hart alle kans, wanneer het op een bruid hoopt. Gij vraagt mij wie ik bemin? Maar och, dat loopt toch mis… Ik heb lief, ondanks mezelf, de schoonste die er is.»

Tja, hier had Edmond Rostand iets beet. Een held met een ernstig gebrek: een te grote neus. Een man die zijn eigen neus haat, maar ook liefheeft. Een man die eerst zegt: «Ik ben trots op mijn neus en ik steek graag de draak met mezelf, maar anderen sta ik dat niet toe.»

Door die neus is Cyrano wat hij is: een held, een dichter, een acteur, een ridder, maar ook ten diepste onzeker. Hij durft het alleen op te nemen tegen honderd man, hij spreekt volle zalen toe, maar hij durft geen vrouw alleen aan te spreken — en laat hij nou toevallig verliefd zijn op de mooiste vrouw ter wereld, zijn nichtje Roxanne.

Dit is pas een drama. Althans, Rostand wist dat Cyrano en Roxanne Romeo en Julia konden overtreffen, maar dan moest er iets vreselijks zijn, iets hoogst tragisch, het meest tragische wat je je kon voorstellen. En zo bedacht Rostand de volgende plot die later in vele boeketreeksboeken zou worden misbruikt: eerst zou hij net doen of Roxanne verliefd was op Cyrano, maar al snel zou blijken dat Roxanne Cyrano slechts ziet als «broertje». (Natuurlijk houdt ze niet van mij, met zo'n neus, denkt Cyrano.) Tevens verneemt Cyrano dat «zijn» Roxanne verliefd is op ene Christiaan, die bij oom Cyrano in dienst is. Wil oom maar zo goed wezen om Christiaan uit de oorlog te houden en te beschermen? («O, wrede liefde…»)

Cyrano houdt woord, want hij is een ridder. Die Christiaan blijkt een goede vechter, maar geen prater. Als hij alleen is met een meisje wil hij wel graag zoenen, en dus liever niets zeggen. Hij heeft geen poëtische geest. Als Roxanne daar achter komt, kan Christiaan het wel vergeten.

En dus… Ja, en dus zegt Cyrano tegen Christiaan: «Samen vormen we de volmaakte held. Jouw schoonheid, met mijn stem en geest.»

Kortom: Christiaan zal Roxanne verleiden, maar met de woorden (en in de balkonscène zelfs met de stem) van Cyrano.

Het is om te huilen, maar waardoor eigenlijk precies laten we onze tranen de vrije loop? Het is het misverstand. Het misverstand is de dragende kracht van de plot.

Het stuk is gebouwd rond het misverstand dat de neus van Cyrano van invloed zou zijn op de kijk van vrouwen. Het misverstand dat de jeugd alleen maar valt op schoonheid. Het misverstand dat een grote neus geen proeve van schoonheid zou kunnen zijn. Het misverstand dat men het fysieke boven het geestelijke zou verkiezen. En wij als kijker en lezer zien ook een ander misverstand: de goede verleidt de goede, maar de slechte gaat er mee heen en wij kunnen niets doen. Cyrano heeft uiteindelijk Roxanne verleid, de vrouw van wie hij zielsveel houdt en zal blijven houden, maar zij denkt dat het Christiaan is…

Elke vorm van diepe treurigheid berust altijd op een misverstand.

In Frankrijk was Cyrano meteen een klapper. Men vond inderdaad dat Romeo en Julia was overtroffen. Nederland was trouwens het eerste land dat het stuk wilde spelen, en het Rotterdams Toneel zette aan de vertaling dan ook een dichter van wie men vermoedde dat hij hetzelfde levens gevoel had als Rostand. De eerste Nederlandse vertaling van Cyrano verscheen al een jaar na de première in Frankrijk van de hand van niemand minder dan Willem Kloos. Ik gebruik hier ook zijn tekst uit 1898.

De balkonscène.

Christiaan heeft voor zichzelf alles verpest omdat hij, eenmaal alleen met Roxanne, geen poëzie kon laten horen, anders dan: «Ik bemin u» en: «Ik bid u aan». Dat wil Roxanne niet horen. Zij wil «geest» en geen soldatentaal. «Reis uw welbespraaktheid na; zij is uit logeren», zegt ze. Nee, die welbespraaktheid is niet uit logeren, die wacht, met z'n grote neus, in de tuin en ergert zich, net als Roxanne, aan de domme praat van Christiaan, die nog maar eens zegt: «Ik bemin u.»

Als alles is verpest, komt Cyrano. Hij weet de oplossing voor Christiaan: «Het kan nog goedgaan, ofschoon gij ‘t niet verdient. Maar ga daar nu maar zoet staan, daar vlak voor het balcon. Ik zit hier op den grond… En ik zeg u alles vóór.» Het is een heldendaad van Cyrano. Hoewel hij natuurlijk ook wil bewijzen dat hij Roxanne voor zich had kunnen winnen als hij zelf niet zo bang was geweest. Hij wil kijken of hij boven zijn neus had kunnen uitstijgen, zijn eigen neus vergeten. Hij wil kijken of hij haar kan verleiden, met alleen zijn woorden, uitgesproken door een ander. In wezen het toppunt van verleiding.

Cyrano, die zich heeft verstopt voor Roxanne, maar zichtbaar is voor Christiaan, laat hem Roxanne roepen. Roxanne komt, maar wil niets meer van Christiaan weten. Onmiddellijk staat hij weer met een mond vol tanden, en zegt Roxanne: «Gij mint niet langer», maar dan begint Cyrano: «Mij beschuld'gen, grote goden! Niet meer te minnen, als ik méér min!» Dat bevalt Roxanne, en Cyrano, met de mond van Christiaan, gaat door: «Mijn liefde groeit, al wiegend op mijn zielsbewegen, waar dat wreed kind, als in een wieg is in gelegen.» Het zijn mooie woorden. Keurig op rijm en tamelijk onhandig vertaald door Kloos. Maar het komt hier op neer: Cyrano neemt het steeds meer over van Christiaan. Zijn mooie woorden volgen hun eigen weg. «Waarom aarzelen uw woorden?» wil Roxanne weten. Cyrano is snel: «Zij zoeken, aldoor tastend, in ’t donker uw ooren.»

Wat Cyrano in feite doet, is precies geven wat Roxanne wil: mooie woorden, maar in het besef, zoals zij zelf zegt: «Te veel mooie woorden, fnuiken de liefde.» En daarom wisselt Cyrano zijn mooie woorden af met verklaringen over zijn minderwaardige zelf. Hij zegt (ik verlaat even de vertaling van Kloos, want die is soms onbegrijpelijk): «Ik ben slechts een schaduw, waar jij de helderheid bent, maar het is pas nu, nu je mij niet ziet door de nacht en jij denkt dat ik iemand anders ben omdat mijn stem anders klinkt, dat ik mezelf durf te zijn.» En dan verliest Cyrano zich en zegt (ik volg Kloos weer): «Het is zo heerlijk, mijn gemoed raakt zo ontroerd, het is zo heerlijk omdat het nieuw voor mij is. Uit vrees voor spot bleef het woord steeds in mijn keel steken.»

«Spot om wat?» vraagt Roxanne.

«Om mijn hartstocht», liegt Cyrano, maar omdat hij toch de waarheid wil vertellen, vervolgt hij: «want mijn hartstocht kleedt zich altijd uit schaamte in geestigheid, scherphard. Ik ga uit om sterren af te hakken, maar ik buk dan, uit vrees voor spot, naar ’t madeliefje, dat ik pluk dan…»

Roxanne: «Maar ’t madeliefje is toch mooi…!»

Je ziet wat er gebeurt. Roxanne denkt soldaat Christiaan voor zich te hebben, de man die eigenlijk niet kan praten en denken. Nu merken Roxanne én Cyrano dat het Roxanne niet gaat om die soldaat, maar om eerlijkheid, oprechtheid, om geest, om (ik durf het bijna niet te zeggen) «jezelf zijn».

«In plaats van Chartreuse te drinken, zou men er beter aan doen de brede stromen van de ziel te beproeven en daaruit te drinken zonder schromen.»

Ja, Cyrano wordt steeds eerlijker: «O, laat de sterren van de hemel ons geheel zuiveren van wat laf is en artificieel. Ik ben namelijk erg bang dat het ware gevoel in de lucht verstuift en dat daarmee onze ziel wordt vermoord.» Cyrano is volstrekt eerlijk; hij laat — als hij merkt dat het aanslaat — zelfs de poëzie varen en kan niets anders zeggen dan: «Ik min u… ik min u… ik min u… ik ben gek… de liefde brandt te fel… Uw liefde is in mijn hart als waar ze een luide schel.» En dan komt z'n liefdesverklaring, waarin hij niets anders doet dan beschrijven wat zij heeft meegemaakt en hoe dat door hem werd gezien. «Ik weet hoe je verleden jaar je haar hebt veranderd, ik hoor je blijde lach en ik voel me gelukkig als jij naar mij kijkt…» Hij doet niets anders dan Roxanne maximale aandacht geven — en welke vrouw wil dat niet?

Uiteindelijk raken wij, met Roxanne, bedwelmd en zegt zij: «Ja, ik beef en ik ween, en ik min u en ik ben de uwe.»

Het is voor de bakker. En dus moet nu Cyrano weg, en mag Christiaan komen om haar te kussen…

Wreed.

Rostand zal tevreden zijn geweest. De versiermethode van Cyrano was een beproefde: hij brengt haar in vervoering. Hoe? Door eerst poëtisch te praten, want dat wil Roxanne, maar allengs steeds meer zijn eigen hart bloot te geven. Hier treedt weer de wet van de verleiding in werking die luidt: verleiden is verwarren en verwarring. Cyrano verwart Roxanne door zich eerst voor te doen als soldaat met grote verbale vermogens, om dan te veranderen in de gevoelige man die hij ook is. Wij gaan met hem mee. En wij gaan ook mee met Roxanne. Wij horen, en dat is tegelijkertijd zo tragisch, hoe zij valt voor de gevoelige geest van Cyrano en niet voor de held die Cyrano is en die ontstaat ter compensatie van zijn onvermogen zichzelf te zijn. Tragisch dat een ander, een gewone domoor, hiervan de vruchten gaat plukken.

Omdat de vertaling van Kloos soms te oubollig aandoet heb ik de film Cyrano uit 1992 met Gérard Depardieu gezien. Een aanrader. Bij dit stuk heeft de acteur namelijk altijd één probleem: hij moet die neus wegspelen door zijn eigen vervoering — want door die vervoering verwart hij Roxanne. Depardieu doet dat geweldig.

Aan het einde van het stuk, op het sterfbed van Cyrano, komt uit dat Cyrano altijd de woorden heeft verzonnen voor Christiaan, die inmiddels ook al dood is. Op dat moment komt ook uit dat het Roxanne altijd te doen is geweest om die woorden. Die waren zo oprecht… Als ze had geweten dat het Cyrano was geweest die van haar hield en die die mooie woorden had gesproken, was ze met Cyrano getrouwd.

Verleiden kan verkeerd worden begrepen.

O ja, na Cyrano nodigde de Academie, die trouwens in het stuk subtiel wordt gehekeld, Edmond Rostand uit om lid te worden.

Als er lezers zijn die mooie voorbeelden hebben van literaire verleiding, of tips, nodig ik ze hierbij uit die aan mij op te sturen. Ik zal zelf proberen een korte verleidingsscène te schrijven waarin alles zal zitten wat ik de afgelopen drie afleveringen heb aangetoond.