Heel lang heb ik gedacht dat ik niets te zoeken had in Marcel Prousts roman fleuve Op zoek naar de verloren tijd. Ik meende dat het mijn wereld niet was die hij opriep: in voluptueuze volzinnen beschreven scènes van saaie soirees waarin de etiquette zich als een dictator gedroeg; duizelingwekkende introspectie die de handeling niet voortdreef maar liet stagneren; oeverloze psychologisering zonder narratieve «actie»; meanderende gemoedsstemmingen op de vierkante millimeter; verterende jaloezie naar aanleiding van een hersenschim (o Albertine, hoe leugenachtig en ongrijpbaar bent u!). Welke verloren tijd wilde Proust zo nodig al schrijvend en dankzij een «mémoire involuntaire» opdelven? De kinderjaren vol lectuur in het dorp Illiers (Combray). Lezen was voor de kleine Perdu-verteller Marcel de ultieme schuilplaats, lezen was een vorm van leven onder de kastanjeboom in een hutje van «latjes en zeildoek».
Ik was vroeger een onbevangen lezer die niet dacht in hiërarchische literaire verhoudingen. Ik wist niets. Dat had zijn voordelen. Toen ik vijftien was, dacht ik Proust aan te kunnen. Ik had net het meesterwerk Ferdinand Huyck van Jacob van Lennep gelezen. Wist ik veel. Ik begon Combray te lezen en viel in slaap. Ik begon opnieuw en hield de ogen niet open. Wat mankeerde me? Verleerde ik het lezen? Vastberaden nam ik andermaal Combray ter hand. En strandde weer.
Heel lang heb ik gedacht dat Proust een ander literair werelddeel vertegenwoordigde. Daar hoefde ik niet naartoe.
«Heel lang ben ik vroeg naar bed gegaan.» Jazeker, die openingszin ken ik al tientallen jaren uit mijn hoofd. En na die Perdu-zin overkomt de verteller wat mij overkwam. Hij valt in slaap.
Later, toen ik groot en volwassen dacht te zijn en Faulkner en James en Joyce, Céline en Cortazar en Canetti kon lezen, kwam ik zijn naam regelmatig tegen. Maar ik liep met een boog om zijn roman fleuve heen. Nabokov, die er zijn hand niet voor omdraaide om grote schrijvers naar de schroothoop van de geschiedenis te verwijzen, was idolaat van Proust. «Proust is een prisma», schreef hij. Hij, die Henri Bergsons filosofie van de tijd bestudeerde, heeft maar één schrijfdoel voor ogen: het licht zodanig afbuigen dat er een voorbije wereld wordt herschapen. De personages in Op zoek naar de verloren tijd zijn sociaal of historisch niet van belang: werkloze rijken die teren op conversatie en genot. Wat moest ik met die dames en heren uit de hogere kringen?
«Men heeft te lang geslapen, men bestaat niet meer.» Die zin, gelezen en onderstreept in De gevangene, heeft me wakker geschud. Proust had ik doodverklaard, maar hij leefde hardnekkig door en zijn verteller Marcel bleef lezen. Wie weet dat «de wereld van het waken» elke ochtend opnieuw kan worden voortgezet en dat het onmogelijk is iedere nacht een droom te vervolgen, loopt niet het gevaar te leven «levenlozer dan een kwal». Mnemosyne, moeder der muzen, blijft onze geheugensteun. Zij schudt ons verleden, dat ergens in ons sluimert, op de meest onverwachte momenten wakker. En wat er dan gebeurt!
Ik was vast van plan een stuk te schrijven waarin ik Marcel Proust voorgoed op de vuilnisbelt van de historie zou neerzetten. Maar het lukt niet. «Beweging alleen brengt het denkvermogen terug…» Ik blijf Prousts gevangene. Als ik hem lees en in slaap val, droom ik Op zoek naar de verloren tijd verder.