
Meneer den Besten en meneer Veul speelden van augustus tot Kerst 2019 dat ze leraar in opleiding waren op een brede scholengemeenschap in Lelystad. Dat viel nog niet mee, zag ik, in de eerste twee afleveringen. Alleen al het feit dat ze ‘meneer’ heetten, omdat leraren daar niet getutoyeerd worden, leidde tot beider ongeloof en geproest. Om met de deur in huis te vallen: het project, hoe het ook afloopt, moet een behoorlijke bijdrage aan de volwassenwording van deze dertigers hebben geleverd. Het zijn aardige jongens, al zeg ik het zelf, en ze hebben gezamenlijk en ieder voor zich aardige tot goede (en minder goede) televisie gemaakt. Persoonlijke en openhartige over seks en seksuele identiteit; verrassende, door een maand in een verzorgingshuis (toen zoiets nog bestond) te wonen; gewaagde in een project waarin ze de klok rond online te volgen waren, maar dat ze afbraken omdat nul privacy moordend bleek – en veel meer.
Ze zijn dus van het aandacht trekken, maar toch passen ze niet in de categorie onuitstaanbare BN'er bij wie het louter om ‘le monde, c’est moi’ gaat. Wat ze doen ambieert breder belang, zo ook dit onderwijsproject. Het leraarschap behoort tot de zwaar ondergewaardeerde beroepen. De zorg krijgt nu terecht alle aandacht, maar het aantal ouders dat, gedwongen tot thuisonderwijs, meer respect ontwikkelt voor wie hun kinderen les plegen te geven, lijkt toe te nemen. Bijna alle focus op onderwijs is meegenomen en dit 100 dagen voor de klas kan bijdragen aan (her)waardering. Want huiver: in 2016 stond de leraar basisonderwijs op plaats 69 van de beroepsprestigeladder; de mbo-leraar op 59; de leraar vmbo en onderbouw havo/atheneum/gymnasium (2e graads) op 50; de leraar bovenbouw havo/atheneum/gymnasium (1e graads) op 43.
Allemachtig, wat een degradatie van al die categorieën, vergeleken bij ‘die Welt von vorgestern’ waar ik uit kom. Het respect van mijn ouders (en die van de andere 41 kinderen) voor juffrouw Leffertstra (klas 1 tot en met 3) en meester Uittien (4 tot en met 6) was gigantisch. Ze maakten het in die jaren vijftig op de Amsterdamse Bennebroekschool in wat overwegend arbeidersbuurt was, meer dan waar: onze Theo Thijssens, al wist ik dat nog niet. Volgde het Spinoza Lyceum met zijn halfgoden (van wisselend niveau, maar met juffrouw Van Erp, die ons liefde voor letteren en theater overbracht, en Van Huet, die me geschiedenis deed studeren). Waarna de universiteit met tal van goden en Jacques Presser als oppergod. Een Zeus van eenvoudige afkomst, wat het alleen maar mooier maakte. Als we een mondiale lijst maken van beroepsprestigeladders, dan lijkt me dat Nederland qua waardering voor onderwijs een adembenemend lage plek inneemt met zijn deplorabele scores voor wat toch beschavingsfundament is.
Ik ben niet objectief want was een leven lang leraar (dankzij goede leraren), tot mijn vreugde. Ik leed ook bepaald niet onder die collectieve respectloosheid. Wat je (in mijn geval) eerst lyceumleerlingen, later hbo-studenten geeft, waaronder respect, krijg je dubbel en dwars terug en daar gaat het de meeste docenten om. Zoals de goede huisarts van minstens zo groot belang is als de topchirurg. Een ‘collega’ zegt in Lelystad tegen ons tv-duo: het mooiste beroep. En zo is het maar net. Als je het kunt tenminste, want anders is het een verschrikking. En dat ‘kunnen’ valt maar deels te leren.
Nog een kracht van voortgezet onderwijs vond ik altijd de gelijkwaardigheid van die grote groep leraren. Je had een rector, hopelijk een goede, en een paar conrectoren voor onderbouw, bovenbouw en vervelend werk als roosters. De rest had haar/zijn eigen winkel in de beslotenheid van een eigen lokaal, samen met de kinderen en jongeren. Een doodenkeling ging het om macht, het merendeel om gezag vanuit liefde voor vak, overdracht daarvan en vooral pupillen (niet alle, wel de meeste). In het hbo voor sociale beroepen bleek dat niet anders, hooguit nog iets meer egalitair. Directeur Gustaaf Prast was primus inter pares, met een gezag dat volledig berustte op inhoudelijke en morele kwaliteiten. Toen het hbo ging fuseren en er laag na laag boven kwam, hand in hand met megalomane onderwijsfilosofieën, werd het beduidend minder leuk. En, excuseer, minder goed. De organisatie als hindermacht voor de docent. Al heb ik het bijna altijd getroffen met mijn directe ‘leidinggevenden’, o gruwelwoord.
Dit alles verraadt mijn overjarigheid, want een van de redenen dat jonge mensen niet voor onderwijs kiezen, is dat de carrièrekansen er klein zijn. Wat betekent dat een cultuur waarin persoonlijke ambitie, materieel en qua prestige, dominant is, de onschatbare waarde van educatie miskent en schaadt. Ja, ik heb makkelijk lullen met schaal 12 sinds 1964. Bovendien, relatief zijn die lonen inderdaad achtergebleven. En onze dochter in het basisonderwijs wordt ronduit slecht beloond. De vraag is maar zeer of de eerste reparaties aan die achterstand, na indrukwekkend protest, een vervolg zullen krijgen in de post-corona-economie. Niet dus, want bijna iedereen zal bloeden.
Genoeg autobio, op naar Lelystad en de twee zogenaamde zij-instromers. Allereerst: wat een totaal andere wereld, zo kort geleden. Op de eerste dag grote docentenbijeenkomsten, blij geschud van handen en meer, ‘iets dichter op elkaar graag, dames en heren’ voor de groepsfoto. Je kijkt en huivert op twee niveaus: ‘Kijk uit’ is het eerste; het trieste besef dat ‘normaal’ levensgevaarlijk is geworden en hoe ziek die eerste, verstandige gedachte eigenlijk is, het tweede. Nicolaas en Tim hebben slecht geslapen, gedubd over wat ze aan moesten trekken, en krijgen veel over zich heen aan indrukken, nieuwe ruimtes, mensen, regels, verwachtingen. Kennismaking met een prima rector en dito toegewezen begeleiders. Nee, dat is niet vertekenend. Je komt in onderwijs niet aan de leiding zonder hart voor zaak en kinderen. En je weet precies wie je moet vragen om nieuwkomers (ook als die geen camera meebrengen) wegwijs te maken in het systeem, maar vooral in waar het om draait: onderwijs geven en omgaan met leerlingen. Die gidsen zijn zelf goed in hun veelomvattende stiel (in brede zin – van vakgebied via didaktiek tot kennis van, maar vooral intuïtie voor de puberpsychologie) en zijn tegelijkertijd niet te beroerd als mentor op te treden, want alle begin is moeilijk. Zo een eerste dag is al moeilijk, met een massa nieuwe gezichten, maar dan wijst iemand ons duo er vriendelijk op dat dit dus de stilte voor de storm was: straks nog eens 1100 leerlingen erbij; ‘dat geeft een andere dynamiek’.
Rector Kees Hoogvorst: ‘Ik heb vertrouwen in jullie, maar jullie gaan het zwaar krijgen.’ Nou en of. ‘Maar jullie gaan ook ervaren dat het echt te gek is om docent te zijn. Ik hoop dat je de kleine gesprekjes gaat meemaken die onderwijs zo rijk maken.’ Chapeau, denk ik, want je kunt als rector ook beginnen over Het Grote, van maatschappelijk belang tot toetsresultaten, maar hij wijst op de kleinoden die liggen in de docent-leerling-relatie. En hij hoopt dat (‘ik zal de lat laag leggen’) minimaal drie leerlingen, als die dertig zijn, met genoegen aan ze zullen terugdenken. In dit verband: mondiaal wordt De pest van Camus herlezen. Mag ik adviseren diens indrukwekkende, onvoltooide, autobiografische roman De eerste man er bij te doen? Over zijn Algerijnse jeugd, bij zijn beminde, dove, analfabete moeder en strenge grootmoeder. Maar ook met een schoolmeester, Louis Germain, die het kansarme kind werkelijk heeft gezien, beslissend voor zijn ontwikkeling. Ontroerend, de relatie die tussen die twee bleef bestaan. En nee, dat kunnen Nicolaas en Tim uiteraard nooit halen. Waarschijnlijk ligt ’s rectors lat al veel te hoog.
Maar diens eerste hoop wordt al snel verwezenlijkt in het contact tussen Nicolaas en leerlinge Donia, die opviel doordat ze in de pauzes steevast alleen rondliep tussen de krioelende groepen. Niet zielig zittend in een hoekje (die heb je ook en je hart breekt, terwijl je er weinig aan kunt doen), maar als scherpzinnig observator. Meer dan vroeger vallen leerlingen uiteen in subgroepen met eigen cultuur, en het meisje blijkt een voortreffelijke gids inzake wie zich waar en waarom bevindt. Kaarters, maar ook koukleumers, stelletjes. Ze is volstrekt op haar gemak met deze ‘leraar’, die, als de interviewer die hij eigenlijk is, een gouden vraag stelt: waar ze toch altijd naar luistert via haar eeuwige oortjes. Marco Borsato. ‘Samen voor altijd’. Nicolaas is verbluft. Ze legt uit: het verbindt haar met haar vader die een jaar geleden is overleden. Het is de indrukwekkendste scène in de eerste twee afleveringen – zo organisch ontstaan, zo zonder pathetiek. En het stelt de nieuwbakken docent direct voor een dilemma: ‘Geef ik de knuffel die mijn gevoel me ingeeft of houd ik afstand?’ Zie zelf. En zie ook het contact dat hij er met een mentor over heeft.
Goed is ook hoe het belang van wat in mijn tijd ‘niet-onderwijzend personeel’ heette duidelijk wordt gemaakt. Een groep die sindsdien is uitgebreid, want zonder beveiligers red je het niet meer op deze school en elders. Als ik mijn eigen onderwijsparadijs terugroep, te weten het Centraal Instituut voor Christelijke Sociale Arbeid (CICSA) in de Amsterdamse Kuipersstraat, jaren tachtig, dat als tweede huis fungeerde voor de meest gemengde studentenpopulatie die ik meemaakte, was dat boven alles de verdienste van de onovertroffen conciërge Simon Groeneveld en zijn team. En eerder, op het Cartesius Lyceum werd Willem van Rooy een goede vriend. Nee, u kent ze niet, maar waarom altijd bekende namen (Den Besten, Veul): ze waren voor onderwijs, leerlingen en docenten goud waard.
Maar de onderwijspraktijk van Nicolaas en Tim? Ze gaan voor de leeuwen en die brullen en bijten harder in vmbo 4 dan in gymnasium 1. Nicolaas is consciëntieus, bereidt zich uitgebreid voor (en ontdekt hoe tijdrovend dat is) en stuit uiteraard toch op problemen, ook op kennisniveau. Want je kunt een lesje prepareren, maar de kracht van de goede docent is dat dat lesje niet meer dan het topje van de ijsberg is. Leerlingen hoeven die onderkant niet te zien, maar ze voelen hem wel. En ze merken het bij vragen en debat. En Tim. Ach ja, Tim. Hebben jullie nog tips voor me? vraagt hij na een tamelijk rampzalig debuut wanhopig aan de leerlingen die hij, naar de geest nog altijd zelf scholier, meer als gelijken dan als pupillen ziet; ‘een extra T-shirt’, zegt een meisje vriendelijk, want het zijne is doorweekt. Ik hoop dat hij zijn weg vindt, maar verloren gezag is lastig terug te winnen en het is verloren doordat hij het eigenlijk niet wil hebben.
Als Nicolaas op een anoniem account op Instagram met hitlersnor wordt afgebeeld en Tim als coke-grootverbruiker, doet de school nasporing. En vindt een verdachte. Nicolaas vindt het ongemakkelijk, Tim lijkt het vooral overdreven te vinden. ‘Het is zo een slimme, leuke jongen.’ Kennelijk niet zo slim dat hij onvindbaar blijft. En het is maar wat je leuk noemt. Hij ontkent eerst en beweert dan dat hij gehackt is. Ik vind het tamelijk grof en achterbaks, een glimp van de reaguurderswereld, maar zei ik al dat ik bejaard was?
Nicolaas zou het best kunnen leren, maar de hoeveelheid werk die hem dat gaat kosten is, beseft hij, enorm. Tim lijkt me te chaotisch en te veel uit op aardig gevonden worden, wat pas echt gebeurt als je overwicht hebt. Zo niet, dan zal je maximale beloning medelijden van een enkel meisje in de klas zijn. Ach, ze zijn passanten. En leraarschap is hun ambitie ook helemaal niet. Sommige kijkers met omschoolplannen zullen hierdoor afhaken. Aardig onderdeel zijn wisselende koortjes uit de Griekse tragedie, waarin leerlingen commentaar geven op onderwijs, school, leraren. Het lijkt ze een zwaar beroep, ‘zeker als je ons als klas hebt’. Maar er zijn al genoeg glimpen te zien van wat leraarschap tot prachtig vak maakt. Er zullen er vast veel volgen. Ik blijf kijken.
Tim den Besten, Nicolaas Veul, 100 dagen voor de klas, VPRO, zes delen, donderdags vanaf 16 april, NPO 3, 20.50 uur.