
Als een roman begint met een personage dat uit een raam kijkt en daarbij allerlei overpeinzingen heeft zet ik me vaak een beetje schrap. Er zijn al zoveel ramen waar doorheen gekeken is, is er niet al genoeg gestaard naar buren die vuilnis buiten zetten, voorbijrijdende auto’s, levens van anderen?
Toch niet, laat Bij de buren zien, de nieuwe roman van Kristine Bilkau (Hamburg, 1974) die genomineerd werd voor de prestigieuze Deutscher Buchpreis. Hoewel het boek een klassieke vlechtvertelling is van twee vrouwen en hun buren, laat het verhaal op een frisse manier zien hoe mensen elkaar van een afstandje bekijken, en hoe hun levens met elkaar aan de haal kunnen gaan.
Julia is Hamburg ontvlucht en woont met haar man Chris in een met klimop begroeid huis in een klein dorp dat al jaren leegloopt: winkelpanden worden ontruimd, het warenhuis wordt afgebroken, het jeugdcentrum gesloten. Leegstand is goedkoper dan renovatie, herbestemming of sloop, vooral telefoonwinkels, discountbakkers en snackbars overleven.
Het weerspiegelt Julia’s eigen leegte: ze probeert zwanger te raken, googelt ‘ademhalingsoefeningen voor een betere eicelrijping’, maar de artsen zeggen haar dat vrouwen rond de veertig geen druiven meer hebben maar rozijnen als het om eicellen gaat. Chris gebruikt de kinderkamer zo lang maar als kantoor. En Julia stort zich ter afleiding op het mysterie van één huis verder: haar buren, een jong gezin met drie kinderen, zijn van de ene op de andere dag verdwenen. De afwas staat al maanden onaangeroerd op het aanrecht. Vaak staat Julia voor haar raam en tuurt ze in de tuin van de buren, waar ze soms iemand ziet dolen. Wat doet die jongen daar?
Astrid is de andere streng van de vlecht, en in veel opzichten Julia’s tegenpool. Zestiger, moeder en oma, huisarts in hetzelfde dorp. Een aanpakker, een harde. Ze ontvangt sinds kort haatbrieven van een onbekende afzender, maar haar man Andreas, een gepensioneerde lieverd, is zo druk met naar de bbc kijken en doomscrollen door Twitter dat Astrid haar mond houdt. Ondertussen staat ze vaak voor haar raam en bespiedt ze haar buurvrouw Marli met wie ze bevriend was, maar die een paar jaar geleden zonder reden ineens afstand nam. Regelmatig bezoekt Astrid haar tante en dorpsoudste Elsa, óók een dwaler, die ’s nachts op blote voeten door tuinen struint en die meer lijkt te weten van de verdwijning van de buren van Julia.
Bilkau zet met vaart in. De eerste vijftig bladzijdes van de roman leveren naast de onbekende jongen in de tuin verder een dode patiënt op, een raadselachtig briefje, tieners die dieren mishandelen en een akker met kwijtgeraakte post. Langzaam worden de personages bedachtzamer. Julia raakt verstrikt in sociale-media-accounts van vrouwen die hun leven als huisvrouw en huismoeder verheerlijken. Hoewel de roman rond het Brexit-referendum en de verkiezing van Donald Trump speelt, doet hij denken aan een trend van nu; de ‘stay-at-home-girlfriend’, de zogenoemde ‘soft girl’ die vrouwelijkheid definieert aan de hand van traditionele waarden als zorgen en accommoderen, en die zich met dromerige bloemenjurken, duurzame draagdoeken en blozende wangen wil afzetten tegen de hoge eisen die de prestatiemaatschappij aan vrouwen (‘girlbosses’) stelt. De ‘barende, bakkende, kokende moeders’ op wie Julia zich blind staart, willen laten zien hoe je het leven wérkelijk vertraagt. Niet alleen door de drukke stad, de tijdelijke contracten en de wezenloze WhatsApp-vriendschappen achter je te laten, maar vooral door je voort te planten. En dan met je nageslacht aardbeien te plukken en de kippen te voeren.
Scherp toont Bilkau Julia’s eenzaamheid door van Chris een idealistische bioloog te maken die nu juist een doorbraak beleeft in zijn onderzoek naar landschapsverontreiniging. Hij vindt het ivf-traject ‘eigenlijk echt krankzinnig’. Julia herinnert zich hun spaarpot voor zonnepanelen, en beseft dat hoe meer dure behandelingen niet in een succesvolle zwangerschap eindigen, hoe knellender de vraag wordt: voortplanting of klimaatbescherming? Ook Astrid wordt telkens wankeler; bij Elsa voelt ze zich weer een kind, bij Marli de onzekere tiener die naar verwantschap hunkert. En de dreigbrieven geven haar plots het gevoel dat niet zij naar de mensen kijkt, maar dat de mensen naar háár kijken.
Beide vrouwen, hoewel van verschillende generaties, lijken vast te zitten in het individualisme en de zelfbeschikking van het postfeminisme; ze hadden de ruimte om te doen wat ze wilden, maar raakten hopeloos verstrikt in de keuzes. Ze ontdekken dat waarachtig leven niet genoeg is om rechtvaardigheid af te dwingen, door lief en goed te zijn verkrijg je niet automatisch vriendschap, of liefde, of een kind. De accounts van soft girls, de verlaten provinciestreek, het woonhuis waaruit een onvindbaar gezin weggevlucht lijkt – allemaal projectievlakken voor verlangens die hun uitweg nog niet vonden.
Hoewel Bilkau’s taal sober is, zitten haar personages vol beloftes. Gaandeweg vermoed je dat iedereen met elkaar verbonden is en de beklemming die dat opwekt maakt van dit boek een pageturner. De opbouw stuwt naar geheimzinnige en intieme scènes. De achterflap doet een kabbelend boek verwachten, maar eenmaal binnen loert de wreedheid. Met filmische schwung beschrijft Bilkau een keurig zwembad dat voor Astrid een plek des onheils wordt: ‘Iemand met een zwembril komt haar tegemoet zwemmen, armen ploegen door het water, ze kan nog net uitwijken. Een elleboog gaat rakelings langs haar gezicht. (…) U gaat nog spijt krijgen van uw arrogantie, geloof me maar.’
De eerste helft van de roman schept hoge verwachtingen voor de tweede, maar dat Julia en Astrid uiteindelijk verlossing vinden door hun eigen moeders te onderzoeken komt niet als een verrassing. Ja, we zijn allemaal een product van onze geschiedenis, maar het voelt hier als te veel. Er wáren al zoveel lijntjes. De ontknoping laat op zich wachten en is korrelig, net te weinig uitgewerkt, de beloftes van de personages worden maar deels ingelost. Is iedereen wel met elkaar verbonden?
Anders dan bij Bilkau’s succesvolle debuut De gelukkigen, dat in 2016 als dé generatieroman werd bestempeld, lijkt de plot van Bij de buren net te ondoordacht om met een dreun te eindigen. De verdwenen buren, de dode dieren, de dreigbrieven – waakvlammetjes die af en toe nog even oplaaien. Wat wil Bilkau zeggen? Wist ze zich met al dat in gang gezette mysterie uiteindelijk toch niet echt raad? Of wil ze het onaantastbare van de anderen, die we vanuit onze veilige plekken bespieden, nét onaantastbaar laten?