In zijn essay The Hals Mystery uit 1979 beschrijft kunstcriticus John Berger een groot maar nauwelijks bekend schilderij van Frans Hals, vermoedelijk geschilderd tussen 1645 en 1650, waarop een liggend naakt staat afgebeeld. Was zij Hals z’n maîtresse?
De echtgenote van een Haarlemse handelaar die het schilderij had besteld? Een prostituee? Zijn eigen dochter? Het is niet meer te achterhalen, van Frans Hals bleef, op zijn doeken na – waarvan het vast te stellen aantal nog altijd discutabel is – nauwelijks iets tastbaars achter.
Hals schilderde dit naakt zoals zijn portretten: niet als geprojecteerde fantasie maar als een geleefd geheel van ervaringen. Haar borsten zijn geschilderd alsof ze gezichtsuitdrukkingen bezitten, haar knieën geven net zo veel prijs over haar gemoed als haar kin. Dit naakt, schrijft Berger, is niet verheerlijkt en niet onschuldig, zoals de meeste naakten van rond die tijd, maar op een urgente manier werkelijk, levend en eerlijk. Hals schilderde haar op de enige manier waarop hij dat kon. Daarin ziet Berger de grote wanhoop van dit schilderij, en van al zijn portretten: waar zijn tijdgenoten bezig waren een zichtbare wereld uit te vinden, kon Hals niet anders dan de direct ervaren werkelijkheid reduceren tot haar verschijningsvorm. Zonder verlossing, zonder genade: een vroege profeet van het fotografische tijdperk.
Aan dit essay moest ik denken toen ik in de Amsterdamse Grimm Gallery stond, misschien niet toevallig in de Frans Halsstraat, en keek naar twee foto’s van Bas Jan Ader. Op het eerste gezicht lijken het twee nagenoeg identieke beelden van een bos. Hoge pijnbomen, zonnestralen, schaduwen, hier en daar een rots. Pas als je langer kijkt, ontwaar je op de linkerfoto de kunstenaar, klein en donker, nog net niet opgelost in het landschap. Op de rechterfoto is hij verdwenen.
Voor wie het verhaal van Ader niet kent: de jonge kunstenaar, 33 jaar oud, ging op 9 juli 1975 in een minuscuul zeilbootje de Atlantische Oceaan op met het idee die in z’n eentje over te steken. Naar Groningen wilde hij varen, zijn geboortegrond, als onderdeel van zijn kunstwerk In Search of the Miraculous. Maanden later spoelde het bootje aan voor de Ierse kust, van Ader zelf werd nooit meer een spoor gevonden. Het oeuvre dat hij achterliet was niet omvangrijk, maar de mythe werd opgeblazen als een detail in een forensische foto. Iedere pixel droeg het bewijs van de moord met zich mee, al was het lijk zoekgeraakt en de moordenaar verdwenen.
Ik heb al vaker over Bas Jan Ader geschreven en eigenlijk wil ik er nu wel eens klaar mee zijn, maar het lukt me blijkbaar niet. Telkens kom ik weer bij hem terug, al vermoed ik dat het eigenlijk andersom is, hij is het die mij achtervolgt. (Uiteindelijk zal alles je achtervolgen, zolang je het daartoe genoeg kans geeft.) En dus werd ik naar die galerie in de Frans Halsstraat gelokt, waar ik naar de filmopnamen en foto’s keek die ik al zo vaak had gezien, maar die me ondanks alles voorkwamen als gloednieuwe ontdekkingen.
Wat voor de kunstenaar urgent is hoeft dat voor zijn publiek nog niet te zijn, maar Ader weet van zijn urgentie altijd feilloos de mijne te maken. Als hij met grote zwarte letters ‘Please don’t leave me’ op een muur kalkt of in een filmopname minutenlang geluidloos huilt, voelt het als mijn eigen wanhoop. Zelfs van dat kleine figuurtje tussen de bomen gaat, ruim veertig jaar na dato, nog een peilloze radeloosheid uit.
Ik geloof echt dat hij niet anders kon, zoals Berger dat gelooft wanneer hij naar het naakt van Hals kijkt. Al is het resultaat bijna onvergelijkbaar, net als Hals eeuwen daarvoor probeert Ader met alle macht zijn geleefde ervaring om te zetten in een beeld. Het resultaat is soms rauw en direct, soms gestileerd, maar altijd acuut, een nu dat steeds maar voort duurt. Maakte Hals het zichzelf al ingewikkeld door de lichamen en gezichten van zijn modellen naar het doek te brengen als levende, en geleefde, werkelijkheid, ruim drie eeuwen later was het er voor Ader niet eenvoudiger op geworden. Hij wilde verdwijnen, maar kon dat alleen door steeds weer te voorschijn te komen – tot hij ook dat achterwege liet, al geloof ik niet dat zijn dood moet worden beschouwd als een kunstwerk.
‘Zou je met een global positioning system je spoor terugvolgen door de tijd, dan blijk je van seconde tot seconde in jezelf te zijn overgegaan’, schreef Maxim Februari afgelopen weekend treffend in de krant. ‘Je bent niet je brein, zoals sommige kamergeleerden denken, maar je bent het geheel van je verschijnen in de wereld.’
Het is precies dat geheel van verschijnen waar Hals en Ader ieder op zijn eigen manier naar op zoek waren. Ader door de relatie tussen zijn eigen lichaam en de wereld te onderzoeken (en het bestaan ervan altijd te betwijfelen), Hals door een waarheid te zoeken in de optelsom van ervaring die het lichaam van zijn naakt was. Dat het schilderij alleen maar bestaat in het essay van Berger doet overigens geen enkele afbreuk aan die waarheid.