Elspeth Diederix, Birdsponge, 2016 © Elspeth Diederix

Alles leeft en is zo vreemd. In Huis Marseille van de eerste tot de laatste zaal, en in de publicatie die de tentoonstelling vergezelt – overal is er de confrontatie met dat wat leeft op een onbevattelijke wijze. Het is het leven dat het verst van ons eigen bestaan afstaat. Niet in letterlijke zin, de foto’s die Elspeth Diederix’ When Red Disappears vormen zijn gewoon in Nederland gemaakt, maar in overdrachtelijke zin wel. Hoe nabij ook, er is geen leven verder van het onze verwijderd dan dat onder het wateroppervlak. Geen leven onherkenbaarder dan de vormen, kleuren en texturen die we daar aantreffen. Vlekken in het duister, vlekken als draadjes en vlekken met pootjes. Vlekken als de ene vloeistof die in de andere oplost, vlekken als jaren eerder op grof beton gestold plastic, vlekken als smurfensnot dat een peuter in een gat van Anish Kapoor heeft laten druipen.

Maar nu helt het beeld alweer te ver door naar het abstracte. Het zijn foto’s, maar het zijn foto’s die vaak onmogelijk geen schilderijen lijken te kunnen zijn. Overal waar je kijkt, zie je dat zachte bruinzwart van eeuwenoude olieverfschilderijen en herken je de wijze waarop de dingen die je ziet eerder lijken te worden gesuggereerd dan getoond. Het zijn weelderige figuren die uit de duisternis opdoemen, als de glinsterende uitstallingen van pracht en praal en rottend fruit die iets duidelijk moeten maken over hoe de dood een onlosmakelijk onderdeel van het leven is. Of iets van dien aard.

De onderwaterleek heeft welbeschouwd geen idee waarnaar hij kijkt. Hij ziet schelpen en krabben en andere zeedieren, maar voor al die kleuren die hij ook ziet kent hij de woorden niet. Hij ziet zwierende wieren en dingen die hij bij gebrek aan kennis van het jargon maar als onderwaterschimmels beschrijft. Maar het is juist dat tekortschieten dat maakt dat de wonderlijke schoonheid van het alles zich ongehinderd kan tonen. Het is de onwetendheid die maakt dat je alleen maar kleuren en texturen en vormen hoeft te zien om je hoofd op hol te laten slaan en je in al die rare nattigheid dingen te laten zien die er niet zijn.

Neem de grote Lambda-druk die in de kleine overdekte patio hangt. De foto is op een lichtbak gemonteerd en de verlichting vanachter het beeld geeft het geheel voor aan schermen gewende ogen iets vertrouwds. Het is een verstild beeld op een scherm, iets wat ieder moment lijkt te kunnen gaan bewegen. Het zonlicht dat van boven de foto binnenvalt lijkt dat eigenlijk al te doen. Je ziet de stralen bijna wel of net niet zachtjes heen en weer wiegen, gebroken door de rimpelingen aan het oppervlak. De fotograaf heeft het beeld Two Weedballs genoemd, naar de twee zwevende pluizenballen die in het midden van de foto alle aandacht opeisen. Twee wollige wezens onderweg naar god weet waar in een door de vpro in 1986 uit Tsjechoslowakije aangekochte animatieserie of een door Jules Vernes herschreven Candide met in de hoofdrol bittergarnituur.

Diederix, in 1971 geboren in Kenia en opgegroeid in Colombia, studeerde aan de Rietveld Academie en de Rijksakademie en fotografeerde vier jaar lang in het Grevelingenmeer, de voormalige zeearm tussen Goeree en Schouwen-Duiveland waarvan het zoutwaterpeil wordt gereguleerd via een sluis in de Brouwersdam.

In een vermakelijk interview in de Volkskrant (‘Oké, er zijn vissen. (…) Maar ja, vissen. Die vind ik niet interessant, die wil ik niet in mijn beeld hebben’) vertelde ze over de uitrusting waarmee ze zich naar de bodem begeeft. De lange opsomming wordt direct overbodig gemaakt door de foto die volgt. Diederix met grote ogen achter haar duikbril in een uitrusting waarvan je meteen begrijpt hoe log die een mens maakt. In haar handen een gigantische, bonkige camerabehuizing met daarbovenop flitsers of lampen die het probleem van de duisternis onder water moeten verhelpen. Je gelooft haar meteen wanneer ze zich beklaagt over het feit dat ze op weg naar de duikplek amper de dijk overkomt.

Zo’n gedoe als het maken van de foto’s moet zijn, zo subtiel zijn de resultaten. In de rode stijlkamer in Huis Marseille zijn de gordijnen gesloten. Shape Two (2017) toont… ja, wat eigenlijk. Het lijken twee tengere bleke wezentjes met hoge bruine kapsels in een innige omhelzing. Het beeld ernaast is een kleurrijke berg die doet denken aan de inhoud van een dozijn potjes Play-Doh.

Het valt niet meteen op, maar een van de beelden aan de muur van de stijlkamer is geen foto van Diederix maar een schilderij. Het is Stilleven met nautilusbeker, ergens halverwege de zeventiende eeuw geschilderd door Frans Sant-Acker. Het zijn niet alleen het doffe rood en de schelpvormige kelk die het beeld doen aansluiten bij Diederix’ werk, ook de deels geschilde sinaasappel past perfect. Wellicht omdat de huid van de vrucht gekruld als een zeepaardje naar beneden hangt.

Twee wollige wezens onderweg naar god weet waar in een Tsjechische animatieserie uit 1986

Er zijn meer bruikleenobjecten in de tentoonstelling opgenomen. In een vitrine op de begane grond ligt het boek La photographie sous-marine et les progrès de la photographie van de Franse bioloog en onderwaterfotografiepionier Louis Boutan. Een briefje vertelt dat er wegens omstandigheden een facsimile is geplaatst op de plek waar eerst een origineel exemplaar lag. Maar waarom? Het boek is opengeslagen en toont Boutans beroemdste foto: een portret van zijn mecanicien Joseph David in een groot pak en een duikhelm. Hij staat op de bodem en houdt voor zich een bordje vast met daarop de woorden ‘photographie sous-marine’. Als om te benadrukken dat wie het beeld onder ogen kreeg wel degelijk diende te geloven wat hij voor onmogelijk hield maar toch echt zag.

Op een hogere verdieping ligt een tweede boek. Het is Photographs of British Algae: Cyanotype Impressions, naar verluidt het allereerste met foto’s geïllustreerde boek, gemaakt door een van de twee kandidaten voor de titel van allereerste vrouw die ooit een foto maakte: Anna Atkins (1799-1871). Deze botanicus en fotograaf, wier vader en man bevriend waren met Henry Fox Talbot, wijdde een deel van haar leven aan het vastleggen en in kaart brengen van wieren en andere planten. Op de bovenste verdieping, ten slotte, ligt in een kleine vitrine een roodgeverfde schelp. Een kleinood met een verhaal: het werd gevonden in Het Behouden Huys, het door Willem Barentsz in september 1596 gebouwde noodonderkomen op Nova Zembla.

Hoe deze objecten met Diederix’ werk verband houden is duidelijk. En wat Diederix zelf met de mensen erachter deelt is ook helder: een niet aflatende nieuwsgierigheid. Toch is de wijze waarop die nieuwsgierigheid zich uit telkens anders. Boutan en Atkins leken te zoeken naar iets als vernieuwing. De foto’s van Diederix die hier in Huis Marseille hangen en die zijn opgenomen in de prachtige, door Hans Gremmen verzorgde publicatie zijn er niet op uit grenzen te verleggen. Ze lijken veeleer te draaien om het besef dat schoonheid zich net zo goed laat ontdekken in het nabije onbekende.

In het verleden was Diederix veel meer een knutselende fotograaf. Haar werk stond op dezelfde manier bol van de kleuren en vormen en texturen, maar het was veel strakker geënsceneerd. Ook de onderwaterfoto’s die ze al eerder maakte waren op die manier geconstrueerde beelden. Het heeft er alle schijn van dat het loslaten van die controle vooraf de belangrijkste ontwikkeling is in Diederix’ werk van de afgelopen jaren. De lijnen in haar werk zijn helder en herkenbaar, maar de wijze waarop ze tot een eindresultaat komt is nieuw.

‘We live at the edge of the miraculous’, schijnt Henry Miller zich ooit te hebben laten ontvallen. Op Instagram (@miraclegardening) houdt Diederix een behind the scenes-logboek bij van The Miracle Garden, een door Diederix bedachte en ontworpen bloementuin in het Amsterdamse Erasmuspark. Een ‘laboratorium voor het cultiveren van wonderen’. Grote woorden, maar wie beelden uit die Miracle-reeks bekijkt komt al gauw tot de conclusie dat als het woord wonder ergens van toepassing is, het hier is. Haar bloemen zijn net als haar onderwatertaferelen, om met Rudy Kousbroek te spreken, opgespoorde wonderen.

In een souterrain, achter in het museum, staat in een provisorische zandbak een constructie die Diederix heeft bedacht om onder het wateroppervlak een vergelijkbaar project te realiseren: een soort boomstronkjes die onder water geplaatst kunnen worden zodat zeeleven – anemonen, mosselen, zakpijpjes – zich erop kan vestigen. Je kunt je makkelijk voorstellen hoe ieder stammetje in het harde flitslicht van Diederix een volledig eigen karakter zou krijgen.

Vanuit de vensterbank keek ik naar de foto die tegenover de maquette in de zandbak aan de muur hing en ik dacht: verdomd, het is een hond. Ik zag zijn openhangende bek en zijn omhooggestoken oren. Van dichtbij was het een vreemde lappendeken van oranje, zwart, grijs en glanzend wit, maar van een afstand kon ik er onmogelijk geen hond in zien.

Op het bordje aan de muur stond de titel die Diederix het beeld had gegeven: Dog Coral (2016). Een weinig originele gedachte dus, maar was dat erg? Had Diederix de hond al tijdens het maken van de foto gezien, of was het een schat die zich pas boven water had geopenbaard? Een vreemde gewaarwording was het hoe dan ook. En een omkering van de normale gang van zaken. Het erin geramde besef van onze eigen subjectiviteit maakt dat we gewend zijn zelfs de meest ondubbelzinnige foto te bekijken met het idee: wat ik ook zie, ik mag er niet van uitgaan dat een ander in dezelfde werkelijkheid hetzelfde verhaal ontwaart. Maar hier gebeurde het tegenovergestelde. De kijker was even niet alleen. Want heel soms zien we hetzelfde, zelfs wanneer wat we zien er niet werkelijk is. Het Grevelingenmeer verdween en we dachten: ach kijk nou, het is een hond. En we mompelden: hallo hond.

Elspeth Diederix, When Red Disappears is t/m 1 september te zien in Huis Marseille in Amsterdam, huismarseille.nl_