Kaja in Utøya, regie Erik Poppe © September Film Distribution

De dader Anders Behring Breivik komt slechts luttele seconden in beeld, maar in deze nieuwe film over de slachtpartij op het eiland Utøya bij Oslo op 22 juli 2011 is hij er altijd, als het naderende kwaad. Zelf zag Breivik zich meer als een handlanger van de goden: op zijn vuurwapens graveerde hij de namen ‘Mjölnir’, hamer van de dondergod Thor, en ‘Gungnir’, de speer van Odin, vader van Thor.

Als Breivik op het eiland begint met schieten, klinken de schoten als explosies. Veel te hard, dus. Misschien wilde regisseur Erik Poppe duidelijk maken hoe overdonderend het effect van de aanval was op de honderden jongeren van de Noorse sociaal-democratische Arbeiderspartij die op een jeugdkamp op het eiland waren. En misschien slaagt hij daar ook in: vanaf minuut 1 tot 72 – de totale duur van de aanval – is het net alsof een bovennatuurlijke kracht achter de kinderen aan zit. Maar de clash tussen de realistische stijl die Poppe heeft gekozen om de tragedie te verfilmen en elementen van fictie die onvermijdelijk zichtbaar worden, maakt de film problematisch.

Utøya 22. juli duurt iets meer dan anderhalf uur, waarvan precies 72 minuten in één enkele take is gedraaid. Vanaf het begin is de camera dicht bij Kaja (Andrea Berntzen), die tussen de tenten op het kamp door loopt. Subtiele tekens zijn er van de politieke overtuigingen van de jongeren: spandoeken die terloops in beeld komen met erop antiracistische leuzen en teksten die oproepen tot een boycot van Israël. Wanneer Kaja een jongen ontmoet die haar vraagt waar hij zijn telefoon kan opladen, wordt duidelijk dat we niet alleen de aanslag gaan zien, maar ook de onschuld en menselijkheid van de slachtoffers. De suggestie is dat Kaja en de jongen zich tot elkaar aangetrokken voelen.

Na zo’n twintig minuten begint Breivik met schieten en is de klok gestart. In de chaos vluchten de jongeren het bos is. Daar blijkt dat de kijker niet alleen constant bij Kaja zal blijven, maar dat we naast haar zijn, eveneens vluchtend. Gestuurd door de camera verschuilen we ons achter een boomstam en turen we er voorzichtig overheen terwijl het schieten elders oorverdovend klinkt. Het is luguber om te constateren, maar net als de prille verliefdheid van Kaja schept deze stijl nóg meer ‘fictie’: al rennende is het net alsof dit een game van het soort first person shooter is, niet met ons als schietende gamer, maar als schuilend slachtoffer. Of er zo’n game bestaat, weet ik niet – Breivik was trouwens een fervente gamer – maar films van dit soort zijn er wel (in The Most Dangerous Game, 1932, maakt een man op een eiland, moe geworden van het schieten op dieren, jacht op mensen).

Tegen het einde verschijnt hij dan toch heel even: Breivik in de verte op een klif, zijn Ruger Mini richtend naar beneden waar Kaja en haar vriendje zich bij een rotswand op het strand verschansen. Als het afgelopen is, probeert regisseur Poppe de werkelijkheid thuis te brengen met statistiek over de aanslag. Maar de verbeelding dringt de vertelling constant binnen. Waarmee het ongemakkelijke gevoel blijft.

Te zien vanaf 14 juni