De sceptici over noodzaak en doelmatigheid van een onvermijdelijke oorlog tegen het bewind van Saddam Hoessein hebben het maandenlang zwaar te verduren gehad. Daarover moeten ze niet klagen. Ten eerste omdat aan de vooravond van oorlog de meningsvorming zich nu eenmaal niet meer in subtiele pasteltinten maar louter in zwart-wit laat schilderen. Als de klok weg tikt, moet iedereen met zijn pis bij de dokter komen. Ten tweede omdat de sceptici wel wisten waar ze tégen waren (tegen het criminele regime van Saddam en tégen een unilaterale oorlog) maar geen strategisch idee hadden waar ze vóór waren. Veel verder dan de tactiek om de tijd de tijd te geven, kwamen ze niet.

Degenen die tout court tegen de oorlog waren, hadden het makkelijker. Voor hen was de operatie Iraqi Freedom simpelweg een Amerikaanse oorlog die a priori uit den boze was. De sceptici daarentegen twijfelden over een hele reeks kwesties: over de zin van voortdurende wapeninspecties, over de consequenties voor de internationale rechts orde, over de eenvoud van een woestijnslag op vreemde bodem en over het tempo waarin niet alleen de oorlog maar ook de vrede kon worden gewonnen. Toen er geen weg meer terug was, waren twee van de vier twijfels op slag onbeduidend geworden, moest de internationale rechtsorde worden uitgesteld en werd de vrede een kwestie van afwachten.

Vanaf het moment dat de Amerikaanse troepen op het vliegveld van Bagdad hun tenten hadden opgeslagen, zat er dus weinig anders op dan met de mond vol tanden te staan. Nadat president George W. Bush vanaf de USS Abraham Lincoln op 1 mei de militaire operatie officieel voor beëindigd had verklaard en de bevrijding van Irak een onomstotelijk feit was, werden de sceptici helemaal bedolven met verzoeken er voortaan het zwijgen toe te doen of verantwoording af te leggen. Sneller dan na de val van de Berlijnse muur werden de rekeningen voor politieke debiteuren en crediteuren geopend.

Dat lag voor de hand. De coalitie van de willing in Nederland was naar vaderlandse maatstaven ongekend breed samengesteld. Klassieke atlantici gingen hand in hand met recent uit hun schulp gekropen neoconservatieven en ook met moderne linkse ex-communisten. Voor de atlantici was steun aan de oorlog een logisch gevolg van de aloude noodzaak om het beproefde bondgenootschap met de Verenigde Staten te koesteren en niet te laten ondermijnen door Duitse Alleingang of Franse grandeur. De neoconservatieven zagen hun kansen voor revanche op de «politiek correcte» gemeente die in Nederland sinds de jaren zestig het geestelijke klimaat had beheerst. En voor de laatsten was het enthousiasme over shock and awe een nieuwe variant van het eveneens oude maakbaarheidsideaal dat de wereld door mensenhanden is te verbeteren en uiteindelijk zelfs te bevrijden. Het ethische begrip «rechtvaardig» was belangrijker dan het juridische woord « rechtmatig».

Het einde van de oorlog is nu drie maanden voorbij. De feiten zijn ten dele bekend, al krijgen die aanmerkelijk minder aandacht dan eerder dit jaar. De zonen en een kleinzoon van Saddam Hoessein zijn definitief uitgeschakeld. Het net rond hun (groot)vader sluit zich, volgens de communiqués. En toch is er nog geen zicht op vrede.

Dat gas en licht nog altijd niet ongestoord stromen, is opmerkelijk. Dat Irak nog steeds niet meer dan zeshonderdduizend vaten olie per dag produceert (tegen twee miljoen voor de oorlog) is, gelet op het plan om het bevrijde land zelf zijn weder opbouw te laten financieren, verbazingwekkend. Welhaast verbijsterend is het dat de «guerrilla», waarvan de Amerikaanse legerleiding inmiddels zorgelijk gewag maakt, behalve in de zogeheten soennitische driehoek ten noorden van Bagdad nu ook in het sjiïtische zuiden vorm begint te krijgen. De consequenties daarvan zijn nog niet te overzien. Maar een vicieuze cirkel doemt op. De pockets of resistance maken de troepen van de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en andere partners zenuwachtig. Om ze uit te schakelen, moeten de buitenlandse militairen zich gaan gedragen als «bezetters». In de ogen van de Iraakse burgers verliezen ze zo successievelijk hun imago als «bevrijders», ook al zijn de meesten verheugd over de val van Saddam. Waarna de troepen van de coalitie nog nerveuzer worden.

Kortom. In Washington en Londen is voor de oorlog niet alleen de «planning» van de vrede verwaarloosd, maar is ook gebruik gemaakt van inadequate inlichtingenrapporten over de sociale verhoudingen in Irak. Het lag voor de hand dat de chefs van staven hun aandacht wilden concentreren op de militaire inspanningen. Uniformen worden daarvoor betaald. Maar het is een ingrijpende fout dat hun politieke superieuren in burger niet voor het noodzakelijke evenwicht hebben gezorgd en nu beginnen te draaien. Ze hadden zich het belang daarvan, met de ook al niet rooskleurige ervaringen in Afghanistan in het achterhoofd, eerder kunnen en moeten realiseren.

Nederland zit er vanaf 1 augustus tot zijn nek in, hoe rustig «onze» provincie Al-Muthanna ook wordt voorgespiegeld. Dit is geen poging tot leedvermaak. Dit is ernstiger. Dit is een vertrouwenscrisis. Wie straks nog een keer ten strijde wil trekken, zelfs op de meest eerbare gronden, wordt op voorhand niet meer op zijn woord geloofd. De scepsis over de oorlog om Irak zal daarbij verbleken. Ook in Nederland, de natie die haar identiteit ontleent aan de internationale rechtsorde. Alleen als de voor tekenen toch bedriegen — God zij geloofd — ligt een gezonde nachtrust nog in het verschiet.