Sinds de Amerikaanse aanval op Irak in 2003 verkeert het Midden-Oosten in een onbedwingbare chaos, maar in de loop van de twaalf jaar daarna is gebleken dat onbedwingbaarheid haar eigen grenzen en maatstaven heeft. Die kennen we nog niet.
The Economist van vorige week toonde een recent kaartje van de regio. Daarop staat Syrië als een verscheurd land. Hier en daar zie je onregelmatige langwerpige vlekken: het gebied dat Islamitische Staat onder haar beheer heeft. Nog een betrekkelijk klein donker vlekje. Daar heeft de terreurorganisatie Jahbat al-Nusra het voor het zeggen. Dan hebben we een betrekkelijk groot groen gebied dat van de Koerden is. Bruine vlekken met een gemengde bevolking, en ten slotte een kleine gele vlek: het gebied van andere opstandige groeperingen. In deze hele regio vechten de partijen met elkaar, sluiten wankele bondgenootschappen of laten elkaar een poosje met rust. Niemand weet hoe groot de chaos vandaag is, niemand kan er iets over voorspellen.
Op het ogenblik speelt de radicaal linkse Koerdische partij PKK een opvallende rol. Al sinds 1978 streeft deze beweging naar een onafhankelijk Koerdistan, dat grotendeels op Turks grondgebied zou liggen. Niet lang geleden is het conflict met Turkije weer opgelaaid, wat intussen enkele honderden mensen het leven heeft gekost. De Koerden die in Irak wonen, dreigen in de strijd betrokken te raken, tegen hun wil. Zo ontwikkelt zich in het grensgebied van Turkije en Irak langzamerhand een guerrilla-oorlog. Het Westen is daarin op twee manieren betrokken. De PPK is een gezworen tegenstander van Islamitische Staat en laat dat ook daadwerkelijk blijken. En Turkije is lid van de Navo. Moet het Westen een keuze tussen deze twee partijen maken? Dat zou het verlies van een bondgenoot betekenen. Een poging tot bemiddeling doen? Daarvoor is de tegenstelling te radicaal. Zich van het conflict afkeren en de volgende oorlog riskeren? Dat betekent in deze regio een nieuwe productie van vluchtelingen.
Sinds een paar jaar hebben we er in West-Europa een probleem bij. Al tientallen jaren zijn we het aantrekkelijkste immigratiegebied voor de armen uit minder bedeelde werelddelen. Het is hier een jaar of vijftien geleden ontdekt, toen Paul Scheffer zijn essay Het multiculturele drama publiceerde. De toevloed van immigranten was toen al op gang, maar pas daarna is de politiek zich er goed van bewust geworden. Dat heeft weer geresulteerd in een reeks van stromingen in heel West-Europa. De anti-immigratiepartijen hebben wel enig resultaat bereikt, maar de publieke opinie is er niet beslissend door beïnvloed.
Zo hebben we hier een paar jaar geleden het vraagstuk van de bootvluchtelingen gekregen, de mensen uit Afrika die niets te verliezen hebben, zich uitleveren aan mensensmokkelaars en in wrakke bootjes een Italiaans of Grieks eiland bereiken of verdrinken. De laatste tijd zijn daarbij de mensen gekomen die via Calais en de Kanaaltunnel naar Engeland willen. Uitvoerige reportages op de televisie, hoge hekken, bestormingen, massa-arrestaties, een mensonterend schouwspel, en niemand weet wat eraan kan worden gedaan.
De ervaring van deze eeuw leert dat militair ingrijpen een averechts resultaat heeft. Geen oorlog heeft zoveel mensen gedood en ontworteld als die van Bush junior en zijn neoconservatieve gezelschap in Irak. Bij geen burgeroorlog zijn zoveel slachtoffers gevallen als bij die in Syrië. Zou het Westen met al deze ervaring zich nu moeten mengen in het conflict tussen de Koerden en hun naburen? Voor geen prijs.