Twintig jaar geleden zei PNR-voorman Fred Derby van de toenmalige NPK-regeringscoalitie dat ‘de onafhankelijkheid reeds driehonderd jaar gelden tot stand had moeten komen’. Op de vraag of de democratie en de mensenrechten na afscheiding in gevaar konden komen, reageerde hij: ‘Ik kan u zeggen dat Surinamers een vredelievend volk vormen. Het is een volk dat, ondanks het feit dat het koloniale erfenissen heeft, weet hoe het met elkaar moet omgaan. Wij weten met elkaar te leven.’ Op 7 december 1982 werd Derby, samen met vijftien voorvechters van de democratie, door het Bouterse-regime gearresteerd. Hij kwam met de schrik vrij. Zijn medegevangenen en vele anderen waren minder fortuinlijk en werden zonder vorm van proces doodgeschoten.
De onafhankelijkheid van 25 november 1975 bracht Suriname niet de beloofde vrijheid en ontwikkeling, maar bloedige dictatuur en bittere armoede. Meer dan honderdduizend Surinamers, onder wie vele vaklieden en intellectuelen, verlieten sinds 1974 hun land. De geforceerde en haastig geconstrueerde republiek Suriname werd niet de beoogde model-dekolonisatie, maar een tragedie.
De staatkundige afscheiding was overigens niet alleen door het visioen van een model-dekolonisatie geinspireerd. Toenmalig minister van Ontwikkelingssamenwerking Jan Pronk zei dat ‘Suriname nu maar spoedig onafhankelijk moet worden omdat Nederland er via de migratie last van krijgt’. In Paramaribo zag de Creoolse NPK regeringscoalitie haar kans schoon om via de soevereiniteit duurzaam de politieke macht naar zich toe te trekken. De roep om een referendum over de staatkundige toekomst van Suriname werd als niet gebruikelijk binnen het Koninkrijk der Nederlanden afgewezen. Het democratisch tekort van de Surinaamse soevereiniteit was een feit.
Aan het verlangen van de Surinaamse regering naar een eigen leger gaf Nederland schoorvoetend gehoor. Het werd Suriname fataal. De toenmalige parlementsvoorzitter en lid van de NPK-coalitie Emile Wijntuin schreef in zijn politieke memoires: ‘Op subtiele wijze werd het leger een verlengstuk van de PNR.’ Na de staatsgreep van 25 februari 1980 dook de PNR-oprichter en autoritair nationalist mr. Eddy Bruma dan ook op als ‘formateur’ van Bouterses ‘burgerregering’. Het leger werd een kweekvijver voor putschisten, gestimuleerd door de toenmalige Nederlandse Militaire Missie in Paramaribo; voor Bouterse was luitenant-kolonel Valk van de Nederlandse Militaire Missie ‘onze kolonel’.
ZIJ DIE VERGROEID zijn met de mythische soevereiniteitsnoties, willen - ondanks het bloed en de tranen van de republiek Suriname - niet weten van een (zelf)kritische kijk op 25 november 1975. Uitgaand van een cynisch soort determinisme wijzen zij op het Afrikaanse lijden, met als boodschap dat lijden nu eenmaal de prijs is van de onafhankelijkheid. Suriname is inderdaad niet uniek als het gaat om mensenrechtenschendingen na de onafhankelijkheid, maar het gaat hier niet om een natuurwet. Er zijn enkele verklaringen voor het fenomeen van de omgekeerde evenredigheid tussen onafhankelijkheid en mensenrechten in vele derde-wereldlanden. Onafhankelijkheid bevrijdt kolonies immers niet alleen van het imperiale bestuur, maar ook van de bescherming van recht en orde door het moederland.
In 1954 was het Statuut in werking getreden, op basis waarvan Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen (toen inclusief Aruba) als ‘gelijkwaardige’ partners het Koninkrijk der Nederlanden vormden. In artikel 43 lid 2 van het Statuut werd de ‘waarborging van de fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van bestuur’ tot koninkrijksaangelegenheid verklaard. Zolang Nederland een democratische rechtsstaat was, waren putschisten machteloos.
Suriname behoorde bovendien tot de welvarendste landen van de regio. Maar wat met artikel 43 lid 2 van het Statuut werd gewaarborgd, kon (en kan) de republiek Suriname zelfstandig niet waarborgen. De rechtsstaat heet nu in Suriname hersteld te zijn, maar geloofwaardig is een rechtsstaat niet als deze de folteraars en moordenaars van democratische leiders en burgers ongestraft laat. De speciale VN-rapporteur inzake Standrechtelijke en Willekeurige Executies rapporteerde in 1985 dat ‘het recht op leven in Suriname niet op effectieve wijze kan worden beschermd tenzij er een onafhankelijk onderzoek wordt ingesteld naar de moorden van december 1982 en de personen die deze executies hebben voorbereid en uitgevoerd, in staat van beschuldiging worden gesteld en worden veroordeeld.’
De houding van de opeenvolgende regeringen tegenover de Rekenkamer van Suriname spreekt boekdelen over de deugdelijkheid van het bestuur: het militaire bewind schakelde de Rekenkamer uit, maar over het dienstjaar 1994, dus onder de gekozen regering, schrijft de Rekenkamer in haar verslag: ‘dat de door de overheid wettelijk verplicht te verschaffen verantwoordingen aan de Rekenkamer niet of nauwelijks worden verstrekt’.
DE REPUBLIEK SURINAME is door het militaire bewind, de burgeroorlog en politiek mismanagement verloederd. De Surinaamse gulden is nog geen Nederlandse cent waard. De middenklasse is weggevaagd. Werkloosheid en sociale marginalisatie zorgden voor een grote informele sector. De politieke en sociale verhoudingen tussen de bevolkingsgroepen van dit minderhedenland zijn scheef gegroeid. Het gebrek aan kader laat zich op elk niveau voelen. De toestanden in de gevangenissen en politiecellen zijn mensonterend. De (zware) criminaliteit is een ware plaag. Het is een publiek geheim dat de drugsmaffia sterk is geinfiltreerd in de Surinaamse samenleving. Het opsporingsapparaat stuit voortdurend op ‘blinde muren’ - en als mensen voor politieke moord niet worden vervolgd, waarom voor drugshandel wel?! Delen van de zittende politieke klasse pogen hun leven te rekken door het Surinaamse regenwoud te verkwanselen aan Aziatische houtkapmultinationals, die Azie al hebben kaalgekapt. De republiek Suriname bevindt zich in een existentiele crisis.
En weer beloven de zittende politici een voorspoedige toekomst. Maar waarom zou wat met de veel betere startpositie van 25 november 1975 niet gelukt is, nu wel lukken? Volgens opiniepeilingen is de grote meerderheid van de Surinaamse bevolking inmiddels tot de conclusie gekomen dat de krachten van het land structureel tekortschieten om rechtsorde, economie en cultuur zelfstandig op het niveau van voor de onafhankelijkheid terug te brengen. Er bestaat een sterke wens onder de Surinaamse bevolking en politieke partijen om tot hechtere banden - inclusief constitutionele - met het Koninkrijk der Nederlanden te komen. Binnen het Koninkrijk heeft men daar ook wel oren naar. Een van de onbedoelde gevolgen van Surinames onafhankelijkheid was de keuze voor duurzaamheid van het statutaire staatsverband tussen Nederland, de Antillen en Aruba. De desastreuze uitwerking van Surinames Alleingang heeft Den Haag ervan doen afzien Aruba en de Antillen de onafhankelijkheid in te schoppen. Op de Antillen is een voorbeeldig referendum over de staatkundige toekomst gehouden. In Suriname is inmiddels de eis voor een referendum over de relatie tot het Koninkrijk der Nederlanden, evenals het idee van een Gemenebest-relatie, een levend politiek issue.
In 1996 zullen er verkiezingen plaatsvinden in Suriname, en de toekomst van Suriname zal in sterke mate daarvan afhangen. Een hernieuwde relatie met het Koninkrijk staat hoog op de politieke agenda. Suriname raakte met het doorsnijden van de hechte band met het Koninkrijk zijn toekomst kwijt. Misschien dat het met een hernieuwde band iets van een toekomst kan hervinden. Want onder de juiste voorwaarden kunnen de Surinamers het.
Het onafhankelijkheidsfetisjisme
De onafhankelijkheid bracht Suriname niet de beloofde vrijheid en ontwikkeling, maar bloedige dictatuur en bittere armoede. Is het tijd voor hernieuwde banden met Nederland?
ALS JOOP DEN UYL wist dat de Republiek Suriname binnen vijf jaar zou worden vernield door brandstichters en moordenaars, dan was de soevereiniteitsoverdracht van 25 november 1975 er niet geweest. Albert Helman had de Nederlandse premier nog gewaarschuwd. Maar in die tijd domineerde het onafhankelijkheidsfetisjisme. In Resolutie 1541 van de Verenigde Naties werd weliswaar erkend dat het zelfbeschikkingsrecht verschillende vormen kon aannemen, maar in praktijk verkoos de algemene vergadering van de Verenigde Naties - veelal bestaande uit autoritair geregeerde landen - altijd onafhankelijkheid boven andere vormen van zelfbeschikking. De doctrine van de nationale soevereiniteit behelsde immers het door de autoritaire regimes vurig beleden ‘geen inmenging in binnenlandse aangelegenheden’.
www.groene.nl/1995/42