‘Wat u in uw lezing zei over Carl Jung heeft mijn leven veranderd’, zegt een jonge student met een blonde spuuglok. Hij staat in een bomvolle collegezaal. ‘En wat u daarna zei over The Lion King en het onbewuste’, de jongen wijst op zijn heavy metal T-shirt, ‘dat gaf me zo’n waanzinnig gevoel in mijn buik. Ik dacht: misschien is dit wel God of zo.’ Hij slaat zijn ogen neer. Professor Peterson knikt begripvol. ‘Je moet oppassen met het lezen van Jung’, zegt hij vaderlijk. ‘Die teksten veranderen je manier van denken.’

Het is een surrealistisch moment in een van de honderden, zo niet duizenden, video’s van Jordan Peterson op YouTube. Voor veel mensen – met name jonge mannen – is de Canadese hoogleraar psychologie uitgegroeid tot een soort vaderfiguur. ‘Ik wou dat Jordan Peterson mijn vader was’, postte een van hen onlangs op het sociale medium Reddit. Een ander schreef: ‘Ik noem hem mijn “internetvader”.’

Vorig jaar werd de internetvader plotseling wereldberoemd met zijn controversiële interviews en lezingen. Peterson werd aan zijn universiteit in Toronto berispt omdat hij zich verzette tegen het voorschrift om transgender studenten aan te spreken met hun preferred pronoun. De controverse werd op video vastgelegd, en sindsdien werpt Peterson zich op als kruisvaarder van het vrije woord. Zijn lezingen, die hij al jaren op YouTube post, werden ineens door miljoenen mensen gezien. In zijn praatjes behandelt hij uiteenlopende onderwerpen als tekenfilms, postmodern relativisme, diëten en het scheppingsverhaal. Hij behoort tot het slag intellectuelen dat over ieder onderwerp een uitgesproken mening heeft. Heerlijk om met een half oor naar te luisteren. En hij is rechts. Dat vinden sommige mensen ook fijn.

Peterson schreef twee boeken. Van het eerste, Maps of Meaning, werden in eerste instantie minder dan vijfhonderd exemplaren verkocht. Zijn jongste boek, 12 Rules for Life: An Antidote to Chaos, is een enorme bestseller. De Engelstalige editie ging maar liefst een miljoen keer over de toonbank. Peterson praat leuker dan hij schrijft. Zijn boek doet denken aan een opmerking die Thomas Mann ooit over Georg Lukács maakte: ‘Zolang hij aan het woord was, had hij gelijk.’ 12 Regels voor het leven: Een remedie tegen chaos is een drammerige collage van wetenschappelijke feitjes en filosofische overpeinzingen, opgediend in de gebiedende wijs. Ieder hoofdstuk draait om een regel (‘Streef na wat betekenisvol is’, ‘Wees precies in wat je zegt’, ‘Laat kinderen die skateboarden hun gang gaan’ et cetera) die vervolgens wordt ontleed en onderbouwd. Het boek leest als een soort mash-up van Wikipedia-lemma’s, geremixt door een zwartgallige dominee. Het is dan ook verleidelijk om het werk af te doen als een postmodern allegaartje van conservatieve prietpraat, maar dat is te gemakkelijk: er is wel degelijk method to the remix. Drie denkers zijn impliciet aanwezig in het werk: Nietzsche, Jung en Darwin.

In het eerste hoofdstuk – ‘Sta rechtop, met je schouders naar achteren’ – begint Peterson zijn verhaal met een verhandeling over kreeften. Net zoals die beesten zijn mensen onderworpen aan dominantiehiërarchieën, stelt hij. ‘Er bevindt zich een onbeschrijflijke primordiale calculator diep in je’, schrijft Peterson, ‘aan het fundament van je brein, ver onder je gedachten en gevoelens. Die houdt precies bij wat je plaats in de maatschappij is – op een schaal van één tot tien.’ Uiteindelijk zijn we allemaal schaaldieren, volgens de professor. In de hiërarchie staat de alfa-kreeftman bovenaan. Die krijgt het beste voedsel en de mooiste vrouwtjes. Daaronder bungelen alle loser-kreeften. De boodschap is helder: jij bent net zoals een kreeft, dus accepteer je lot en beweeg je, waar mogelijk, een treetje omhoog op de dominantieladder. Een rechte rug komt daarbij van pas.

‘Toen ik twintig was heb ik alles van Nietzsche gelezen’, pocht Peterson in een van zijn talloze interviews. Die jeugdige lezing heeft z’n sporen nagelaten in zijn werk. Petersons verborgen rekenmachine klinkt verdacht veel als het nietzscheaanse onbewuste, opgewarmd in een quasi-wetenschappelijk sausje. Volgens Peterson wordt de mens, in z’n diepste wezen, gedreven door een wil tot macht. Het trucje dat Nietzsche uithaalt met lammeren en roofvogels – ‘Dat de lammeren boos zijn op de groote roofvogels, dat kan niemand bevreemden: maar dat is geen reden om het den grooten roofvogels kwalijk te nemen, dat zij kleine lammeren wegnemen’ – doet Peterson nog eens dunnetjes over met kreeften.

In het postmoderne allegaartje van conservatieve prietpraat fluisteren Nietzsche, Jung en Darwin mee

En net zoals Nietzsche is Peterson onverbiddelijk: de wereld bestaat uit winnaars en verliezers. ‘Misschien ben je een loser’, schrijft Peterson. ‘Als je er als een zoutzak bij zit, met dezelfde houding die een verslagen kreeft karakteriseert, dan zullen de mensen je een lagere status toekennen en dan zal de oude calculator die je deelt met schaaldieren en die helemaal onder aan je brein is gesitueerd, je een laag dominantiecijfer geven.’ Het is Nietzsche met een telraam.

Daarna komt Carl Jung. Jung en Sigmund Freud verbraken ooit hun vriendschap over de inhoud van het onbewuste. Volgens Freud was het onbewuste uiteindelijk onkenbaar: er kunnen hooguit hypotheses over de inhoud worden opgesteld aan de hand van indirecte sporen ervan in het bewustzijn – dromen, grappen, versprekingen, et cetera. Maar zijn favoriete volgeling, de Zwitserse psychiater Carl Gustav Jung, geloofde dat men direct toegang kon krijgen tot de inhoud van het onbewuste. Het betrof een verschil in temperament: Freud was een wetenschapper; Jung een mysticus.

Net als Jung weet Peterson zéker dat er een collectief onbewuste bestaat, met daarin oerverhalen die we, zonder het te weten, in onze eigen levens dramatiseren. In navolging van een aantal Amerikaanse Jung-interpreten ziet Peterson de verhalen in het onbewuste als cultuurbepaald, of liever: cultuurbepalend. Zo leven wij in het Westen in de nadagen van het christendom. De bijbel is dus een van onze onbewuste oerteksten. Peterson beschouwt religieuze teksten als verhalen die de morele grenzen aangeven binnen de dominantiehiërarchie. Met andere woorden: we mogen niet zomaar iemand doodslaan om hoger op de kreeftenladder te komen. Waarom eigenlijk niet? Het antwoord van Peterson: zo staat het in de bijbel. ‘Je bent gewoon geen atheïst in je gedragingen’, legt Peterson uit, ‘en het zijn je gedragingen die je diepste overtuigingen het meest accuraat reflecteren.’

Je zou 12 Regels kunnen lezen als een aansporing om de boeken die onze levens onbewust vormgeven weer eens ter hand te nemen. Dat is te prijzen. Maar de lezing van Jung waarop Peterson zich beroept is controversieel, omdat die vertrekt vanuit een soort culturele rassenleer: het ‘culturele complex’ van een westerling is volgens die theorie fundamenteel verschillend van iemand met een achtergrond in, pak ’m beet, het Midden-Oosten. In interviews gaat Peterson vragen over de islam dan ook het liefst uit de weg. ‘Daar weet ik niet veel vanaf’, zegt hij, ‘en het is voor mij heel moeilijk om er écht iets van te begrijpen, want daar heb ik de achtergrond niet voor.’ En dan bedoelt hij niet de academische achtergrond, want dat laat hem elders onverlet. Hij bedoelt zoiets als: ‘Ik heb een joods-christelijk onbewuste, dus mijn veronderstellingen verschillen totaal van die van een moslim.’ Zo’n interpretatie van Jungs theorie maakt een dialoog tussen mensen van verschillende komaf vrijwel onmogelijk.

De derde denker die meefluistert in 12 Regels is Charles Darwin. Peterson zet zich voortdurend af tegen wat hij het ‘postmodern relativisme’ noemt. Denkers als Foucault en Derrida bepleiten, in de lezing van Peterson, een dodelijke vorm van relativisme. Voor hen is in zijn ogen elke vorm van interpretatie een taalspel, met een min of meer gelijke claim op de waarheid. Het is onder meer de ‘chaos’ van dit relativisme waar Peterson met zijn boek een ‘remedie’ tegen wil bieden.

‘De postmodernisten hebben goed gezien dat iedere situatie een eindeloze hoeveelheid interpretaties toelaat’, zegt Peterson, ‘maar dat betekent niet dat er geen hiërarchie in theorieën kan worden aangebracht. Niet iedere interpretatie draagt bij aan de overleving van de gebruiker. Some theories kill you.’ De psycholoog hanteert een functionele, darwinistische waarheidstheorie: sommige ideeën en theorieën zijn beter (‘meer waar’) dan andere, omdat ze bijdragen aan de overleving van de gebruiker. Darwins inzicht dat een gezond organisme streeft naar overleving en voortplanting wordt door Peterson ingezet om een hiërarchie in theorieën aan te brengen. Ideeën en theorieën zijn ‘goed’ en ‘waar’ als ze in dienst staan van het leven. De wereld volgens Jordan Peterson is het strijdtoneel van verhalen, en het is een strijd om leven of dood. Nietzsche meets Jung meets Darwin.

Maar hoe weet je of een theorie in dienst staat van Eros of Thanatos? En wie bepaalt dat? Zijn er niet eindeloos veel verhalen denkbaar die ons in leven houden? Peterson waarschuwt dat het gedachtegoed van Marx en zijn volgelingen heeft geleid tot de gruwelen van de goelag, maar tegelijkertijd is hij blind voor het feit dat de denkers waarop hij zelf leunt – Nietzsche, Jung en Darwin – ook zijn misbruikt door de nodige moordlustige regimes.

In de wereld van Peterson krioelen mensen over elkaar als kreeften in een te kleine bak water. 12 Regels lijkt een onschuldig zelfhulpboek, geschreven door een strenge vader met wat ouderwetse trekjes. Het oogt allemaal vrolijk: de tekst is gelardeerd met smileys en Suske en Wiske-achtige illustraties. Maar achter de common-sense ‘regels voor het leven’ is een theoretisch staketsel opgetrokken dat wordt gefundeerd door twijfelachtige begrippen als: de wil tot macht, verkapte rassenleer en survival of the fittest. Om over de rol van vrouwen in Petersons krachthiërarchische maatschappij nog maar te zwijgen. De vrouwtjeskreeften hebben het nakijken.

In ons vaderloze tijdperk – waarin niemand meer onbeargumenteerd autoriteit kan opeisen – is blijkbaar behoefte aan verhalen over wat een leven betenisvol maakt. In zekere zin past Petersons boek in dat genre. Maar de vraag is: wil je deze man écht als je internetvader? Je zou die student in Petersons collegezaal bij de schouders willen pakken en streng toespreken: ‘Bro, you can do so much better than that.’