Gerard ter Borch, Soldaat te paard, 1634. Olieverf op paneel, 54,8 x 41,1 cm © Juliana Cheney Edwards Collection, Museum of Fine Arts, Boston

In 1559 was de Tachtigjarige Oorlog nog ondenkbaar ver weg. Filips II benoemde dat jaar op 9 augustus Willem, prins van Oranje, graaf van Nassau, tot zijn stadhouder in Holland, Zeeland, Utrecht, West-Friesland, Voorne en Den Briel en hij voegde er het vacante markiezaat van Veere aan toe. De bewoordingen in de akte zijn formeel, maar galant. Filips noemt Willem ‘nostre très-chier et léal cousin’ en noteert dat hij door zijn ‘prudence, vaillance et expérience’ ’s konings geliefde vader, wijlen keizer Karel V, jarenlang trouw en eervol heeft gediend. Op 28 augustus legde Willem als loyaal onderdaan de eed af bij de landvoogdes, Filips’ plaatsvervanger, Margaretha van Parma. Nog geen tien jaar later bracht dezelfde Oranje tegen zijn wettige koning een leger op de been. Daar ging dus iets ernstig mis.

Met die benoeming in 1559 dacht Filips II zijn zaken in de Nederlanden op orde te hebben. Karel V had die ‘Nederlanden’ als eenheid geschapen. Hij was de erfgenaam van Vlaanderen, Holland en Zeeland, en hij had die bezittingen uitgebreid, eerst met Friesland, Utrecht en Overijssel, daarna met Groningen en Drenthe, en ten slotte met Gelre en Zutphen in 1543. Op het bisdom Luik en een paar kleinere gebiedjes na was er een conglomeraat ontstaan van ‘Zeventien Provintiën’ dat bij elkaar groter was dan het huidige Nederland, België en Luxemburg samen. In de ‘Pragmatieke Sanctie’ van 4 november 1549 werd vastgelegd dat dit één ondeelbaar en overerfbaar territorium was, onder één vorst; Karel schoof in één klap alle lokale regelingen en privileges voor het aanstellen van een landsheer opzij, door zijn zoon Filips alvast als opvolger aan te wijzen. Wie zoekt naar een eerste ‘Vader des Vaderlands’ vindt hem hier, in Karel V.

In 1555 draagt Karel de regering over aan Filips. Bij die plechtigheid leunt hij, naar verluidt, op de schouder van zijn jonge en veelbelovende raadsheer, Willem van Oranje. In 1559 rondt Filips de overdracht af. Hij is netjes ingehuldigd, hij heeft kardinaal Granvelle de bisdommen laten reorganiseren en hij heeft naast Oranje nog twee krachtige stadhouders benoemd – de graaf van Egmont in Vlaanderen, en de graaf van Horne in Gelre. Hij kan met een gerust hart afreizen naar Spanje.

Binnen tien jaar zal deze vredige, door God gezegende constellatie exploderen. Egmont en Horne zijn dan brutaal onthoofd en Willem van Oranje trekt vanuit zijn Duitse erflanden gewapend tegen zijn koning op. Daarmee begint een conflict dat tachtig jaar zal duren en zich zal uitstrekken van Japan tot Cuba.

‘Het Wilhelmus is een doelbewuste leugen en dient op onze scholen geweerd te worden’

Het verhaal van de breuk tussen Filips II en zijn adellijke onderdanen in de Nederlanden is maar een van de vele draden in de kluwen die ‘Tachtigjarige Oorlog’ heet. Het is volstrekt begrijpelijk dat de wirwar van gebeurtenissen en hun onderliggende dynamiek – religie, taal, cultuur, economie, adellijke kinnesinne, persoonlijke rivaliteit, hongersnood, modern kapitalisme, militaire eerzucht, buitenlandse inmenging – nooit in hun volle complexiteit behandeld kunnen worden in één tentoonstelling in tien zalen van het Rijksmuseum. Dit is namelijk niet zomaar een stuk geschiedenis: dit was 450 jaar lang dé geschiedenis van ‘ons’ land, de ‘Vaderlandsche’, onze founding myth, en dat is ze ondanks het vervagen van de feitenkennis nog steeds. De conservator Gijs van der Ham schrijft het in de catalogus onomwonden: ‘Dankzij dit lange conflict bestaat Nederland, en bestaat ook België. Juist deze strijd heeft de Nederlandse samenleving in al zijn aspecten vormgegeven en gemaakt.’ ‘Al zijn aspecten’: dat is nogal wat. Dat besef van de complexiteit moet hebben bepaald dat deze tentoonstelling zich wijselijk bij de feiten houdt, bij de directe getuigenissen – alle voorwerpen zijn uit de tijd zelf. Ze is daardoor, ondanks de rijkdom aan voorwerpen en de onmiskenbare glans in de presentatie, ingehouden. Men blijft bewust weg van de triomfantelijke gloed die de hele geschiedenis eeuwenlang heeft gekenmerkt. De samenstellers zijn zichtbaar evenwichtig in hun keuzes, en beheerst in hun statements. Het oranje-blanje-bleu van de Princenvlag ontbreekt vrijwel geheel.

80 Jaar Oorlog is dus nadrukkelijk niet een tentoonstelling over de Tachtigjarige Oorlog van ná 1648, de lange nachwuchs waarin de tegenstellingen tussen Noord en Zuid, katholiek en protestant, nog eeuwen in rancune voortleefden. Deze tentoonstelling vertelt niet hoe die oorlog in de negentiende en twintigste eeuw werd gekaapt door de dominante nationalistische en protestante cultuur van ‘God, Vaderland en Oranje’, die het deed voorkomen dat de vervolging van de ‘ware’ godsdienst de belangrijkste factor in de rebellie was geweest, en dat ‘het volk’ zich als één man had geschaard achter de prins van Oranje, de ‘Vader des Vaderlands’. Zo helder was het allemaal niet. De oorlog had ertoe geleid dat Noord-Brabant en Limburg tot 1795 generaliteitslanden bleven, kolonies zonder eigen bestuur en zonder stemrecht in de Staten-Generaal, domweg omdat men de katholieke bevolking niet vertrouwde. Het oude conflict bleek springlevend tijdens de Belgische Opstand, bij het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853, en bij het afreizen van katholieke jongens voor de verdediging van de Kerkelijke Staat (1861-1870): op die momenten bestond Nederland opeens weer uit ‘Geuzen’ en ‘Papen’, uit rechtschapen protestanten en onbetrouwbare katholieken. Toen het Wien Neerlands Bloed in 1932 als volkslied officieel werd vervangen door het oude strijdlied Wilhelmus sprak de katholieke pers van ‘verkapt Geuzenonderwijs’: ‘Het Wilhelmus is een doelbewuste leugen en daarom dient het op onze scholen geweerd te worden, ook als ons volkslied. Zoolang wij geen beter volkslied hebben, zullen we er geen zingen.’ Pas toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak was de Tachtigjarige eindelijk voorbij.

Het is dus verstandig dat de tentoonstelling een koel-historische koers uitzet en een paar duidelijke, droge stellingen poneert. Om er een paar te noemen: de Opstand was chaotisch en had geen doel. Niemand was uit op afscheiding van Spanje. Niemand kon zich een staat zonder koning voorstellen. Eenheid in de opstandige gewesten was ver te zoeken: de zeven noordelijke provinciën bleven generaties lang steggelen over hoe een samenwerkingsverband eruit zou moeten zien – de Zeeuwen zouden zich in 1648 nog tegen de Vrede van Munster verzetten.

De Opstand was maar gedeeltelijk revolutionair in moderne zin. Het ging de opstandelingen om de aantasting van hun vrijheden, zeker, en de vrijheid van geweten en van geloofsuitoefening werden al in 1564 door Oranje opgevoerd als een wezenlijk strijdpunt, maar in de praktijk waren lokale heren en lokale overheden na de omwenteling allesbehalve tolerant – katholieken en niet-calvinisten werden weliswaar niet meer verbrand, maar toch hard aangepakt. Het verzet van de adel was vooral conservatief. Zij verzetten zich tegen de uniformering van belastingheffing door de Habsburgers, de centralisering van het bestuur, en het afschaffen van kleine lokale privileges die zij soms al eeuwen bezaten. Dat gold ook voor Willem van Oranje: hij was de hoogste edelman van het land, voor alles stonden de eer van zijn naam en zijn geslacht op het spel. Als hij een stuk ondertekende met ‘Je Maintiendrai’, dan was dat kort voor ‘Je Maintiendrai Nassau’.

Voor Filips waren persoonlijke eer en religieus charisma ondeelbaar verbonden

Er liggen aan die Opstand veel oudere lijnen van ongenoegen ten grondslag. In 1539, bijvoorbeeld, weigerde de stad Gent op grond van eerdere privileges een extra belasting van Karel V. De tegenstand werd door de keizer bloedig de kop ingedrukt. Daar zit misschien de belangrijkste wortel. In de economische voorspoed van de Vlaamse en Noord-Nederlandse steden was een zelfbewustzijn gegroeid dat zich steeds slechter verhield tot de oude feodale en absolute structuren. Die ontwikkeling zal parallel hebben gelopen met de hervorming van de godsdienst. Ook daar groeide een sterk individualistische opvatting, en stond het absolute gezag van de kerk ter discussie. Het is duidelijk dat Filips de betekenis van die fundamentele ontwikkelingen niet onderkende. Hij kon ook niet anders: hij zag zichzelf als de uitverkorene, de gezalfde monarch, voor wie persoonlijke eer en religieus charisma ondeelbaar met elkaar verbonden waren.

De rebellie van Oranje en zijn kompanen tegen de koning was dan ook volkomen tegennatuurlijk. Als in Macbeth de moord op koning Duncan heeft plaatsgevonden is het alsof de aarde zelf uit balans is geraakt – ‘some say, the earth was feverous and did shake’. Duncans paarden breken los, ‘contending ’gainst obedience, as they would make war with mankind’. In 1580 verklaart Filips II Willem van Oranje vogelvrij, als ‘hooft beroerder ende bederver van tgeheel Christenrijck, ende namentlijck van dese Nederlanden’. De meeste mensen in het land zullen dat ook zo gezien hebben: de Spaanse vorst was hun wettige landsheer, handhaver van het katholieke geloof. De Opstand had de orde in de kosmos op z’n kop gezet.

In 1588 kwam de soevereine macht over de noordelijke gewesten geheel bij de Staten-Generaal te liggen. Van der Ham: ‘Daardoor riep dit college zichzelf begin 1588 in feite uit tot de leiding van de staat, een staat die hierdoor een republiek werd, een land zonder vorst en zelfs zonder officieel staatshoofd.’ Dat was werkelijk nieuw. Een opstand tegen het van God gegeven gezag was altijd ondenkbaar geweest, en daarin ligt het eigenlijke mirakel van de Opstand en de Oorlog: dat zo’n omwenteling tóch denkbaar bleek, dat de aarde koortsig schokte, maar gewoon bleef draaien.

De Tachtigjarige Oorlog werd beëindigd op 15 mei 1648 met het ondertekenen van de vrede tussen Spanje en de Republiek der Verenigde Provinciën. De winnaars stonden in Münster triomfantelijk bijeen. De Vrede was een overwinning van een burgerlijke samenleving zonder staatshoofd op een feodale structuur, die zijn wortels in een diep middeleeuws verleden had. Het was tegelijkertijd een overwinning van een nieuw soort teugelloos kapitalisme. Goed nieuws voor de inwoners van de Republiek; slecht nieuws voor de bewoners van West-Afrika, Brazilië, de Cariben en Azië.

80 Jaar Oorlog: De geboorte van Nederland, t/m 20 januari 2019, Rijksmuseum Amsterdam