Stefan Hertmans zoekt in zijn prozawerk van de laatste jaren naar wat Johan Huizinga de ‘historische sensatie’ noemde. Een gevoel dat je overkomt wanneer je je plotseling op een of andere manier verbonden voelt met de geschiedenis. Ik ken het, op zoek naar Rimbaud in de buurt van Charleville-Mézières over een pad of een weg fietsen en dan beseffen, nee, weten, dat hij hier gelopen moet hebben toen hij als jonge jongen in 1871 van Charleville (zo heette het destijds nog) naar Parijs wandelde. Hier was het, deze boom heeft hij gezien, dat kan niet anders, die boerderij daar was er al, misschien heeft hij hier wel even gerust. Een vlaag van vergeefs historisch verlangen is het, het gaat ook weer over, het berust op onzin natuurlijk, maar van onzin moet je het in literatuur hebben en Hertmans laat dit gevoel uitvoerig toe, hij bouwt het in zijn romans uit, graaft zich een weg naar het verleden zoals hij het voelt. Hij wil erbij zijn, het voelen, ruiken, tasten.

In Oorlog en terpentijn (2013) bracht een autobiografisch geschrift van zijn grootvader over de Eerste Wereldoorlog hem op gang, in De bekeerlinge (2016) ging het om vroegmiddeleeuwse resten van een joodse gemeenschap vlak bij zijn vakantiehuis in Frankrijk. Steeds zette hij daarbij zijn eigen leven in, hij zocht naar connecties, beelden, relaties. Hij brengt ook in zijn nieuwe roman het verleden in kaart, hij documenteert het, tegelijkertijd fictionaliseert hij het, hij biedt mogelijkheden aan, sferen, ingangen. Hij loopt met het verleden mee.

In 2000 las hij Zoon van een ‘foute’ Vlaming, een autobiografisch boek van zijn voormalige hoogleraar geschiedenis Adriaan Verhulst, dat ik in verband met Hertmans’ roman met enige beklemming las. Verhulst vertelt uitvoerig over zijn in de Tweede Wereldoorlog ‘foute’ vader Willem Verhulst (1898-1975). In Vlaanderen noemt men zo iemand een ‘zwarte’. Pas later drong het tot Hertmans door dat die Verhulst tijdens de oorlog met zijn gezin in Gent in hetzelfde huis woonde waar hij zelf vanaf 1979 jaren woonde. En hier startte zijn sensatie: het oude huis in Gent. Hoe zag het eruit toen hij het in 1979 kocht? Was er destijds nog iets terug te vinden van de oorlog en van die collaborerende Verhulst en zijn vrouw en kinderen? Hij herinnert zich nog hoe hij van de verkoper van het huis, een notaris, destijds in het vervallen huis een rondleiding kreeg. En dan gaan de fictionele remmen los.

De roman De opgang bestaat uit een rondleiding door het oude huis, keer op keer lopen we er doorheen, het huis is in ’79 bijna een ruïne, er staat water in de kelders, het stinkt er, de muren staan op instorten. Hertmans brengt het vervolgens met grote fictionele inzet terug naar de tijd toen Verhulst er woonde. Hij opent een blik op het leven van Willem Verhulst, kruipt in de hoofden van de hoofdrolspelers, laat ze tot leven komen, de roman neemt het van de sensatie over. En af en toe komt ook de jonge Hertmans in de late jaren zeventig in beeld, hoe hij dacht, wat hij uitvoerde en uitkraamde en wat hij aanhad: ‘(…) ik heb het koud in mijn dunne legerjasje, gekocht in de Stock Américain op de Vrijdagmarkt, er staat zo’n peace-teken op, ik heb het er zelf met viltstift op getekend. Mijn haren heb ik maar in een staartje gebonden, Almost cut my hair, je wilt zo’n ouderwetse notaris toch een goede indruk geven als je een huis gaat kopen.’

Hertmans iser niet op uit mensen wéér aan de schandpaal te nagelen

Mooie scènes zijn dit. Ook het Gent uit de Tweede Wereldoorlog krijgt een verleden, de straten, de namen, de fascistische organisaties, de woelingen. En daar tussendoor maken we opgang en ondergang mee van de fascist Willem Verhulst die na de oorlog ter dood werd veroordeeld, maar die uiteindelijk niet meer dan zeven jaar in de gevangenis doorbracht.

Voor de gegevens in deze ijzersterke roman putte Hertmans uit die autobiografie van de zoon van Verhulst, maar ook uit geschriften van andere kinderen en uit de dagboeken van de ‘Hollandse’ Mientje Wijers, Willems eerste vrouw. En vooral bij haar krijgt de roman een schrijnende bijklank die lang blijft hangen. Zij verzette zich tegen de collaborerende activiteiten van haar man, zij kwam uit een heel ander, streng protestants, pacifistisch georiënteerd Nederlands milieu, waarbinnen onder anderen onderwijsgoeroe Kees Boeke veel invloed uitoefende. Zij hield lang van haar man, zag hoe hij steeds verder afgleed in de Vlaamse fascistische beweging en probeerde zich met haar kinderen daarvan afzijdig te houden.

Hertmans geeft via inkijkjes in de hoofden van Mientje en Willem de verschillende opvattingen en conflicten scherp weer. Ook de route die een figuur als Verhulst aflegde komt via scenische taferelen scherp in beeld. De schrijver kruipt in de hoofden van zijn personages, fictionaliseert ze, haalt hun levens dichterbij. Hij wilde duidelijk geen documentaire schrijven, ook niet achteraf weer eens veroordelen, maar zijn verwondering over deze levens verwoorden. Af en toe laat hij zijn grote schrijfkunst zien in sterke beeldende en beschrijvende scènes. Hij zet daarbij steeds verschillende stemmen en stijlen in waardoor de roman een caleidoscopisch karakter krijgt dat op mij sterk inwerkte.

Hertmans verbaasde zich over de leemtes in het autobiografische geschrift van de zoon van Verhulst. Die raadpleegde bijvoorbeeld niet de processtukken van na de oorlog en daaruit blijkt zonneklaar het verwoestende optreden van Verhulst, die na de oorlog geen enkele spijt van zijn activiteiten toonde. Adriaan Verhulst schrijft in zijn autobiografie: ‘Tot aan zijn dood in 1975 heeft hij vaak gezegd dat hij het opnieuw zou doen. Nochtans was hij van temperament een gezellige Antwerpenaar en allesbehalve een nazi.’ Had hij de processtukken geraadpleegd, dan had hij hier wel anders over gedacht. Niet dat Adriaan Verhulst zijn vader ‘goedpraat’, geen sprake van, maar hij zag niet alle feiten onder ogen. Inderdaad verbazingwekkend.

In Vlaanderen is de collaboratie nog altijd een heet hangijzer, veel meer dan hier. Nog steeds zijn grote groepen ‘zwarten’ en hun kinderen en kleinkinderen vaak verbolgen over de behandeling van hun ouders en grootouders na de oorlog. Vaak voelden die zich miskend in hun idealistische drijfveren rondom de taalstrijd, die in België nog altijd niet gestreden is. Ook Verhulsts gedrag kwam daaruit voort. Je merkt bij Hertmans de toenemende verbazing over de nog steeds regelmatig opduikende verongelijktheid hierover, terwijl bij Verhulst de collaboratie duidelijk tot ernstige wandaden leidde. De opkomst van de rechtse bewegingen in België (Vlaams Blok, Nieuw-Vlaamse Alliantie) heeft hier ongetwijfeld mee te maken. Maar Hertmans is er in zijn roman niet op uit mensen opnieuw aan de schandpaal te nagelen. Hij laat zien, tastend en gevoelig, hoe het misschien was, hoe we dichterbij kunnen komen. Hoe we verbazing om kunnen zetten in literatuur.