Je moet het maar durven: als jonge promovendus debuteren met een publieksboek over ‘het populisme’, die alomtegenwoordige, maar omstreden term, waarover menig gelauwerd academicus de afgelopen jaren een werk heeft gepubliceerd dat de definitiediscussie eens en voor altijd moest beslechten. Anton Jäger (1994) weet dat hij zich begeeft in een ‘mijnenveld bezaaid met clichés’, maar laat zich niet afschrikken. Vanaf pagina één is het duidelijk dat hij iets te melden heeft, iets dat, ondanks alle analyses en verhitte polemieken, nog ontbreekt in het populismedebat.

Want hoe kan het dat ‘het p-woord’ in Europa een viezere bijklank heeft dan aan de overkant van de oceaan? Herman Van Rompuy, oud-voorzitter van de Europese Raad, beschouwde het populisme als het grootste gevaar voor de democratie, terwijl Barack Obama zichzelf doodleuk een trotse populist noemde. Om dat verschil te verklaren gaat Jäger terug naar het Amerika van eind negentiende eeuw, toen het woord voor het eerst opdook. De eerste ‘Populists’ waren de aanhangers van de People’s Party, een politieke partij die in 1892 werd opgericht door een coalitie van zwarte en witte boeren, uit onvrede met de Republikeinen, Democraten, bankiers, industriëlen en andere hoeders van de financiële elite. Anders dan de hedendaagse variant combineerde dit ‘originele populisme’ een systeemkritiek met concrete beleidsplannen. Een obsessie met leidersfiguren hadden ze niet.
Het is een leerzame geschiedenis, met verve verteld, al wordt het niet onmiddellijk helder welke implicaties het precies heeft voor het huidige debat. Oké, destijds was ‘Populist’ een ‘geuzennaam voor elke tegenstander van de nieuwe alliantie van Staat en Kapitaal’, maar dat was een tijd waarin werken in loondienst als een vernedering werd beschouwd en een eigen stukje grond als het summum van vrijheid. Terwijl er nu talloze schijnzelfstandigen zijn die een moord zouden doen voor een vast arbeidscontract. Tijden veranderen, bedoel ik maar, en de betekenis van een concept als populisme verandert logischerwijs mee.
Niet dat Jäger dit zal betwisten, het is eigenlijk precies wat hij in dit boek laat zien. Hij vertelt hoe het populisme tijdens de hoogtijdagen van het mccarthyisme, met dank aan conservatieve academici, voor het eerst een negatieve lading kreeg. Populisten, dat waren gevaarlijke oproerkraaiers. Toen vader Le Pen begin jaren tachtig stennis begon te trappen in Frankrijk kreeg hij dan ook al gauw het label ‘populist’ opgeplakt. (Niet dat hij daar rouwig om was, het was beter dan fascist.) In het vocabulaire van Jäger heet Le Pen trouwens een ‘neopopulist’, iemand voor wie niet klasse maar cultuur het voornaamste bindmiddel van het volk is. Het soort populist dat vandaag de dag domineert, kortom.
Jäger schreef niet zomaar een braaf historisch overzicht. Met deze ‘anti-geschiedenis’ wil hij ‘de hedendaagse betekenis van de term niet alleen verklaren, maar ook ter discussie stellen’. Tegenwoordig wordt er namelijk wel erg scheutig gestrooid met de term. Hysterisch, haast. Ook gemakzuchtige journalisten krijgen een veeg uit de pan: net als veel ‘gematigde’ politici gebruiken ze het woord maar al te vaak om onwelgevallige geluiden te diskwalificeren. Hitst een politicus het volk op met valse beloften? Populist! Zaait hij haat tegen vluchtelingen? Populist! Gaat hij tekeer tegen een corrupte elite? Je reinste populisme! Terwijl het accurater zou zijn om deze gevallen te beschrijven als, respectievelijk, demagogie, xenofobie, en anti-establishmentretoriek. Dat het begrip aan inflatie onderhevig is, betekent natuurlijk niet dat het een lege huls is. Populisme is in dat opzicht een beetje als porno: iedereen herkent het, ook al heeft niemand een waterdichte definitie. Zelfs de meest gerenommeerde politicologen kunnen er geen consensus over bereiken. Voor de een is Trump het schoolvoorbeeld van een populist, voor de ander is hij eerder een ongeleid projectiel met autocratische trekjes. Altijd zijn populisten de uitdagers die op weerstand kunnen rekenen van de gevestigde orde, maar of het populisme inherent is aan de democratie, of toch vooral een bedreiging ervan, daarover lopen de meningen uiteen.
Een van de meest beeldende beschrijvingen komt van de Amerikaanse politicoloog Benjamin Moffitt. Hij vergelijkt de populist met een ‘onbehagelijke gast bij het diner’, die met zijn lompe gedrag het tafelgezelschap bruuskeert, maar door zijn lak aan manieren tegelijkertijd ongemakkelijke waarheden aankaart. Een confronterende lastpak, dus. Maar wat als die gast de boel begint te slopen als hij een borreltje te veel op heeft? Leuk en aardig dat populisten vingers op de zere plekken leggen – zodra ze de macht grijpen, kunnen ze uit naam van de democratie de democratie de nek omdraaien. Kijk naar Hongarije, kijk naar Venezuela.
Jäger is verstandig genoeg om de definitiekwestie te vermijden. Hij behandelt de verschillende scholen van populisme, vertelt helder over hun merites en gebreken, wikt en weegt met overtuiging, al lijkt het soms alsof hij huivert om al te stevig stelling te nemen. Je proeft dat hij meer wil dan enkel het huidige beeld corrigeren, dat hij misschien zelfs wel wil pleiten voor een nieuw (links) populisme dat, naar voorbeeld van de People’s Party, de klassenstrijd weer centraal stelt. Maar hij doet het niet, of toch niet zo expliciet. Dat voelt als een gemiste kans, want alleen al de manier waarop Jäger de clichés in het mijnenveld onschadelijk weet te maken, laat zien dat hij een behendig denker is.