‘Heb je Proust gelezen?’ vraagt de heldin in Alain de Bottons voorlaatste roman Kiss and Tell als ‘het proustiaanse moment’ ter sprake komt. ‘Sort of, well, no’, stamelt de ondervraagde. Hij heeft wel het een en ander óver hem gelezen ‘but it’s really a question of finding a holiday long enough…’ Waarna de overpeinzing volgt of een schrijver het misschien pas echt heeft gemaakt als zijn ideeën zijn geassimileerd zonder dat zijn werk wordt gelezen.

Van Alain de Botton (1969) verschenen in drie opeenvolgende jaren drie boeken die als appels van dezelfde boom op elkaar leken, hoewel 1995 met Kiss and Tell een beter jaar was dan 1994 met The Romantic Movement, dat weer iets beter was dan Essays in Love uit 1993. Zijn werk is moeilijk te classificeren; het is fictie met een sterk essayistische inslag en zijn dialogen doen vaak aan de films van Woody Allen denken.

PROUSTS GEEST waart rond in alle boeken van De Botton - je zou hem met een beetje goede wil een eigentijdse Proust kunnen noemen. Hij zet de handeling - voor zover je daarvan kunt spreken - voortdurend stil om aan het analyseren te slaan. De Botton is een schrijver met een boodschap, hoe luchtig en glossy hij die ook probeert te verpakken. Als hem wordt verweten dat zijn vrouwelijke personages altijd jong, mooi en hoogopgeleid zijn, geeft hij toe te schrijven voor het soort mensen dat hem leest.

De Botton beschrijft het leven van geslaagde twintigers die zowel A.S. Byatt als de Cosmopolitan lezen. Hij wil grote vragen aan de orde stellen en een vorm van realiteit onderzoeken die anders is dan wat daar gewoonlijk onder wordt verstaan. Een proustiaanse realiteit, zou je kunnen zeggen. Een werkelijkheid waarin de zorg om het dagelijkse bestaan niet tot de problemen hoort.

Een schrijver die vanaf zijn drieëntwintigste ieder jaar een boek produceert waarvan de laatste steeds de beste is, maakt nieuwsgierig. Je volgt hem en bent bereid hem van alles te vergeven. Dat je zijn tekeningetjes, tabellen, diagrammen en vragenlijsten nogal melig vindt, bijvoorbeeld. En dat de personages wel erg gevoelig zijn voor het selfhelp-jargon. In De Bottons werk heeft het taaltje uit ken-u-zelftesten en boeken als Understand Yourself and Your Partner de neiging tot overwoekering. Het is ongetwijfeld ironisch bedoeld, maar daarom op den duur niet minder vervelend.

De titel van zijn nieuwe boek over Proust doet wat dat betreft het ergste vermoeden. De inhoudsopgave van How Proust Can Change Your Life doet je bijna besluiten er maar niet aan te beginnen. Elk hoofdstuk heeft een ‘how to’-titel. Wat in zijn vorige romans het meest stoorde, is hier nog dikker aangezet. In ‘How To Suffer Succesfully’ bereikt dat een absoluut dieptepunt: De Botton voert Prousts personages op als patiënten en analyseert ze. De oplossingen die hij aandraagt voor hun problemen, lijken wel uit Diekstra te zijn overgeschreven. Dit is Proust voor Cosmopolitan-lezers. Een boekje dat nog net in een overvolle koffer op weg naar Barbados past. Of al in het vliegtuig kan worden uitgelezen. Voor deze Proust is elke vakantie lang genoeg.

TOCH HEEFT De Botton er twee jaar voor uitgetrokken. Waarschijnlijk omdat hij A la recherche du temps perdu zelf nog niet gelezen had. Net als de ‘biograaf’ in Kiss and Tell was hij misschien niet verder gekomen dan ‘dipping a toe’ en dankte ook hij zijn inzichten voornamelijk aan een essay van Beckett uit 1931. Die daarin ook al schreef dat Proust niet meer werd gelezen. De Botton laat zien dat niemand die een normaal leven wil leiden, nog diepgaand kan toekomen aan wat dan ook. Terwijl de behoefte aan diepgang blijft bestaan.

De Botton lijkt zichzelf tot taak te hebben gesteld via de short-cut in die behoefte te voorzien. Hij studeerde ideeëngeschiedenis in Cambridge - kan een studie ‘From Plato to Nato’ op iets anders neerkomen dan ‘dipping a toe’? Maar nu heeft De Botton zich naar eigen zeggen tot zijn navel in Prousts oceaan van woorden (1.250.000) gewaagd. Dieper werd te gevaarlijk. In dat opzicht verschilt hij van Geoffrey Braithwaite, de ‘biograaf’ uit Flaubert’s Parrot. Die had de neiging als hij het kanaal overstak om bij de douane ‘a dangerous fondness for Flaubert’ aan te geven. De Botton daarentegen liep met zijn belangstelling voor Proust geen enkel gevaar. Als hij het kanaal oversteekt, is dat om de kathedraal van Chartres en de kastelen aan de Loire te bezoeken. Onderweg doet hij het Combray van Proust aan om zijn vermoeide ogen even rust te geven. Daar is toch niets te zien.

In werkelijkheid is het huis dat in het eerste deel van Prousts roman zo'n belangrijke rol speelt, nogal ‘undistinguished’, schrijft De Botton. Bovendien gaat het er niet om met onze ogen naar Prousts wereld te kijken maar met zijn ogen naar de onze. Pelgrimages moeten wij vermijden. In het Proust-museum is niets bijzonders te zien, alleen een madeleine-cakeje van plastic. Over zo'n cakeje zou Julian Barnes een heel boek kunnen schrijven.

DE MEEST onverstandige zet van Alain de Botton (of van zijn uitgever) is dat het omslag van How Proust Can Change Your Life zo nadrukkelijk uitnodigt tot een vergelijking met Flaubert’s Parrot. De computer heeft een vogel op de schouder van Proust gezet om er geen misverstand over te laten bestaan dat de lezer een opvolger van Barnes’ bestseller uit 1984 in handen heeft. Helaas is de vogel uit Prousts werk met geen ander doel opgediept dan die verwijzing mogelijk te maken. Wat De Botton er verder mee doet, is te flauw om na te vertellen.

Niettemin, op zijn beste momenten doet Alain de Botton niet voor Julian Barnes onder. Hun stijl is verwant en zij hebben een zelfde voorkeur voor de hybride vorm. Flaubert’s Parrot is een mengvorm van fictie, biografie en essayerend commentaar. Je kunt je voorstellen dat De Botton heeft gedacht dat zoiets met Proust ook mogelijk moest zijn. De overeenkomsten tussen de levens van Flaubert en Proust zijn bovendien zo opvallend dat het papegaaien daar als het ware al begint. Dat het puttertje van Proust uiteindelijk niet in de schaduw kan staan bij de papegaai van Flaubert, komt doordat je door De Botton - net als de schrijver zelf - genoeg van Proust krijgt. Bij Barnes groeit je fascinatie voor Flaubert alleen maar, hoe onaangenaam hij als mens ook geweest mag zijn.

HET HEEFT ER alles van weg dat De Botton aan Le temps retrouvée, het laatse deel van A la recherche du temps perdu niet is toegekomen. In plaats daarvan las hij La cuisine retrouvée om ons te waarschuwen dat we niet voor de verleiding moeten zwichten dat dure koffietafelboek aan te schaffen. De plaatjes mogen nog zo mooi zijn, de recepten uit Prousts roman nog zo zorgvuldig door een van de beste Parijse koks op schrift gesteld, het vertegenwoordigt een vorm van idolatrie die niet zonder gevaar is.

Stel dat je toevallig de juiste ingrediënten voor de chocolademousse of de groene-bonensalade niet te pakken kunt krijgen, schrijft De Botton, ‘dan loop je de kans in een depressie te schieten omdat je je toevlucht tot een hamburger moet nemen terwijl Proust daar nooit iets over geschreven heeft’. Zo'n opmerking is erger dan het aanschaffen van La cuisine retrouvée. Je krijgt af en toe de indruk dat De Botton de wanhoop nabij was doordat hij zichzelf de opdracht had gegeven een leuk, luchtig boek over Proust te schrijven.

Veel interessanter dan How Proust Can Change Your Life is de manier waarop De Botton er in zijn vorige boek op vooruitliep. Kiss and Tell is in het Nederlands als De biograaf vertaald en is een onconventionele biografie over een gewoon meisje, Isabel, dat door de buitengewone aandacht van haar biograaf in diens ogen even bijzonder wordt als Marcel Proust. Hij volgt haar in al haar proustiaanse en andere momenten en theoretiseert tussendoor over de tekortkomingen van de klassieke biografie.

Isabel heeft nooit iets van Proust gelezen, ze geeft de voorkeur aan George Eliot, en na een zware dag leest ze het liefst de Marie Claire. Als zij een hap van een koekje neemt dat zij sinds haar jeugd niet meer heeft gegeten, zegt zij peinzend dat alle pauzes van haar lagere-schooljaren daarin opgesloten liggen. Haar biograaf tekent het allemaal vol vertedering op, want hij voldoet aan wat door Richard Holmes de belangrijkste vereiste voor een biograaf is genoemd: hij is verliefd op zijn onderwerp.

DE VERTELLER in Kiss and Tell mijmert over het soort biografie dat hem in verband met Proust aanvankelijk voor ogen moet hebben gestaan. Hij vraagt zich af waarom iedere biograaf altijd verdwijnt uit het leven dat hij beschrijft. Waarom horen we niet hoe zijn passie tot stand is gekomen? Waarom krijgen we alleen de voornaam van zijn vrouw te horen? Hij zou wel eens willen weten wat Joan Painter ervan vond dat haar man emmers vol emotionele energie in Proust heeft gegoten. Hoe heeft zij het ervaren dat haar man jarenlang eerder met hem dan met haar getrouwd leek te zijn? Hield zij zelf van Proust of gaf ze de voorkeur aan andere schrijvers? Kon ze er grappen over maken als haar man voor de zoveelste keer naar Frankrijk afreisde om zijn vakantie weer met die neuroot door te brengen?

Hoe kan een ‘biograaf’ nog nadrukkelijker in zijn verhaal aanwezig zijn dan Geoffrey Braithwaite in Flaubert’s Parrot? Van zijn vrouw krijgen we heel wat meer te horen dan haar voornaam in een conventioneel dankwoord. ‘Ellen, my wife, someone I feel I understand less well than a foreign writer dead for a hundred years’, zegt Geoffrey Braithwaite als hij over haar zelfmoord gaat vertellen. Vandaar dat hij zijn ‘fondness for Flaubert’ gevaarlijk noemt.

Je kunt je De Bottons opwinding voorstellen toen hij de ingeving kreeg om zijn biografie over het meisje met het proustiaanse geheugen vloeiend over te laten lopen in een onconventionele levensbeschrijving van Proust zelf. Alleen zou zijn ‘fondness’ voor de dode schrijver niet gevaarlijk zijn maar juist gezond. Dat zou het belangrijkste verschil worden met Flaubert’s Parrot. Hij zou laten zien dat het leven mooier, beter en rijker wordt als je er door Prousts bril naar kijkt. En dat je daar niemand voor hoeft te verwaarlozen.

Zoals Ellen uit Flaubert’s Parrot ten dele met Madame Bovary gaat samenvallen, zo zag De Botton bij het lezen over Albertine in Les jeunes filles en fleur het gezicht van zijn vriendin Kate voor zich. ‘Wat is Proust ons toch weer behulpzaam, door op te merken dat “bij het lezen van een roman altijd de trekken van degene die we beminnen aan de heldin worden toegeschreven”.’

Ook De Botton wil, net als Geoffrey Braithwaite in Flaubert’s Parrot, wel meer dan haar voornaam kwijt. Hij drukt zelfs een foto van haar af, met als onderschrift Kate/Albertine. ‘Kate, who has never read Proust and prefers George Eliot, or Marie Claire after a difficult day.’ Dat is alles. In het dankwoord wordt ze nog een keer genoemd: ‘Kate McGeever, who endured me throughout the project, and was unfailingly lovely.’

Dat klinkt tamelijk mager na Kiss and Tell en ook een beetje alsof het project niet erg veel langer had moeten duren. Vandaar dat hij A la recherche du temps perdu niet heeft uitgekregen, denk je. In het laatste hoofdstuk ‘How to Put Books Down’ worden daar allerlei verklaringen voor gegeven maar het komt erop neer dat het leven belangrijker is dan de literatuur. En gelijk heeft hij als Kate dezelfde is als Isabel in Kiss and Tell. Die is veel leuker dan Proust.

JULIAN BARNES/Geoffrey Braithwaite is met behulp van de ironie, zijn ‘snorkel of sanity’, zonder watervrees in het leven en werk van Flaubert gedoken. Om vervolgens met een verhaal boven te komen dat luchtig is als een omelet en tegelijkertijd een bloedserieuze liefdesverklaring aan het werk van een bewonderde schrijver en daarmee aan de literatuur.

Alain de Botton was bang voor de hoge golven van Prousts werk. Met Prousts lange zinnen, die Beckett ooit beschreef als ‘de golfbreking van metafoor op metafoor’, weet hij niet veel beters te doen dan de langste als een slang over twee bladzijden te laten kronkelen. Om aanschouwelijk te maken dat hij wel vier meter lang is.

Er zijn hoofdstukken waarbij je er bijna in slaagt de misselijk makende selfhelp-saus terzijde te schuiven, maar uiteindelijk smaakt dit boek naar niks. Hooguit naar een madeleine-cakeje van plastic.