IN HET LONDENSE Tate Britain is het eerste Bacon-retrospectief te zien sinds het overlijden van de schilder in 1992. Het doel van curator Chris Stephens was om een beter beeld te krijgen van de raadselachtige Bacon. Daarom zijn behalve al zijn meesterwerken – van de schreeuwende paus Innocentius X en zijn Van Gogh-studie tot zijn portret van vriend en collega Lucian Freud – ook schetsen, aantekeningen en foto’s tentoongesteld. Maar er blijven genoeg mysteries over. Waar verwijzen die pijltjes bijvoorbeeld naar?
Bij Francis Bacon moet ik altijd aan een peertje denken. De vervormde lichamen, de bloedige pulp en de schreeuwende monden waar niemand naar luistert zijn indrukwekkend, maar het eenzame lichtje aan het plafond intrigeert. Anders dan een geruststellend schemerlampje of een steriele tl-buis heeft zo’n gloeilampje iets onheilspellends, net zoals in de merkwaardige ontmoeting tussen de filmregisseur en de Cowboy in David Lynch’s film Mulholland Drive. Het belicht niet alleen het lijden waar het menselijke dier toe is veroordeeld, maar voegt ook claustrofobie toe aan Bacons deprimerende existentialisme.
Dat heeft onder meer te maken met de afwezigheid van daglicht bij Bacon. Net als in het atelier van de Ierse schilder, een oude stalling voor paardenkoetsen (een toepasselijke locatie voor een zoon van een paardenfokker), zijn op de schilderijen de gordijnen altijd dicht, wat soms wordt benadrukt middels de koordjes op de achtergrond. Het kale peertje, af en toe vergezeld door het bijbehorende lichtknopje, belicht een universum waar wanhoop heerst en het intellect een figurantenrol bekleedt. Veel verder dan 120 watt komt het verlichtingsideaal niet bij de pogingen van Bacon om de werkelijkheid opnieuw uit te vinden.

Er is nog iets met dat peertje. Het geeft de schilderijen een surrealistische sfeer. Een gediplomeerde surrealist is Bacon nooit geweest – in de jaren dertig werd zijn inzending voor de eerste surrealistische tentoonstelling niet surreëel genoeg bevonden – maar het lampje zou in de smaak zijn gevallen bij de keurmeesters van het absurde. Tijdens mijn bezoek aan de expositie in Tate Britain viel mijn oog op nog een absurd motief in Bacons (latere) werk: de zwarte, witte en rode pijltjes.
Voorzover ik het kon nagaan doken ze voor het eerst op in het drieluik May – June 1973, waarop Bacons vriendje George Dyer staat afgebeeld, zittend op het toilet en hangend in de wastafel. Het is een van de weinige drieluiken die een verhaal vertellen, in dit geval over
de zelf gekozen dood van Dyer, twee jaar eerder in Parijs aan de vooravond van Bacons eerste overzichtstentoonstelling. Op twee van de drie schilderijen wijzen witte pijltjes naar Dyers doodsstrijd. De pijltjes komen eveneens terug bij de afbeelding van zo’n typisch baconiaanse Rubens-vrouw die met een sleutel tussen haar tenen de deur tracht te openen.
Ze duiken echter voornamelijk op in Bacons studies van de menselijke anatomie, waarbij hij zich behalve op krantenfoto’s baseert op het werk van de vernieuwende negentiende-eeuwse fotograaf en filmpionier Eadweard Muybridge. De pijltjes wijzen naar lichaamsdelen, die soms gapende wonden hebben. In The Independent schreef Tom Lubbock dat de pijltjes – afgewisseld door cirkels of vierkantjes om intieme lichaamsholten – het beeld intenser maken, alsof ze ‘Kijk hier naar’, of ‘Voel dit eens’ roepen: ‘Ze bewijzen hoe ver Bacon verwijderd is van purisme. Als het afgebeelde erom vraagt, gooit hij aanwijzingen of wenken in de strijd.’
Zou Bacon, zo vroeg ik me af, wat de pijltjes betreft zijn geïnspireerd door Monty Python’s Flying Circus, dat in 1970 het absurde How To Recognize Different Parts of the Body uitzond, met memorabele anatomische aanduidingen als: ‘Number Seven: Two inches to the right of a very naughty bit indeed’, en: ‘Number Twenty-two: Two-thirds of the nick of the neck’. In latere afleveringen zouden de anatomielessen zo nu en dan terugkeren. ‘Number Twenty-five: Margaret Thatcher’s ankle’ staat me nog helder voor de geest. De gedachte is minder gek dan het lijkt, omdat Bacon overal inspiratie vandaan haalde, van cricketfoto’s en drankpartijen in de Colony Club tot Sergej Eisensteins Battleship Potemkin.
Het eerste lichaamsdeel dat Cleese & co in deze serie tonen heeft in ieder geval wel een directe band met een ander schilderij dat in Londen hangt. Bij ‘Number One: The foot’ wijst een pijltje naar de alles verpletterende voet van Cupido, die te zien is op Agnolo Bronzino’s Allegorie met Venus en Cupido in de National Gallery. Bacon kwam daar graag om schilderijen van Rembrandt of Michelangelo te bekijken, maar met een zoon die door zijn moeder wordt gestraft, een man die schreeuwend de haren uit zijn hoofd trekt, een vrouw met een grotesk dierenlichaam en een gespierde oude man met een zandloper op zijn rug zal ook het schilderij van de Florentijnse meester hem hebben geboeid.


Francis Bacon. Tate Britain, Londen, t/m 4 januari. www.tate.org.uk/britain