Leraren zijn sneue types. Ik kan het weten, want ik heb ruim twintig jaar tot de veelgeplaagde beroepsgroep gehoord. Ieder jaar opnieuw laat de leraar (m/v) zich in vijf uitputtende rondes van acht weken knock-out slaan, waarbij de vakanties waarom anderen hem zo benijden steevast besteed worden aan achterstallig werk of griep. Zijn salaris staat in geen verhouding tot wat zijn vrienden in het bedrijfsleven binnenharken. Op feestjes praat hij met steeds dezelfde collega’s over leerlingen en bureaucratisch leed. Wil hij binnen het onderwijs carrière maken, daarbuiten zit immers niemand op hem te wachten, dan kan hij schoolleider worden, in de praktijk een nauwelijks veredelde administratieve betrekking: conrectoren zijn écht sneu, omdat zij niemand duidelijk kunnen maken waartoe ze dienen en wat ze de hele dag doen. En hoewel de leraar ooit is gaan lesgeven omdat hij zo van zijn vak hield, laten de dagelijkse beslommeringen hem geen tijd om de literatuur bij te houden. Hij vlucht in routine, droomt van de mooie meisjes uit de vijfde klas, die hij na hun eindexamen nooit zal terugzien, en begint vanaf zijn 45ste uit te rekenen hoeveel jaar hij nog moet.

Is dit een karikatuur? Het is in ieder geval een grove generalisatie. Er zijn wel degelijk leraren die zich intellectueel blijven ontwikkelen en erin slagen enkele leerlingen daarin te laten delen, zoals er ook leraren zijn die zich, daar ze vakkennis ontberen en deze ook niet missen, opgewekt verliezen in het zo efficiënt mogelijk toepassen van doorgaans totaal arbitraire didactische richtlijnen. En ik kan alleen spreken van havo en vwo, met andere schooltypes heb ik, althans als docent, geen ervaring. Eén ding staat echter buiten kijf. Wat vrijwel alle leraren bindt, is oprechte liefde voor kinderen. Hoe saai of frustrerend het schoolleven soms ook kan zijn, je gaat iedere dag intensief om met jonge mensen die allemaal, mits je er oog voor hebt, iets bijzonders te vertellen hebben en niets liever willen dan uitgroeien tot sterke volwassenen. In al die jaren voor de klas heb ik, voorzover ik me kan herinneren, nooit een hekel gehad aan welk kind dan ook – wat niet betekent dat ik niet soms tot wanhoop werd gedreven door verwende knaapjes of onhandelbare wichten. In de meeste gevallen bleek dan tijdens de ouderavond dat vader of moeder vele malen erger was dan de leerling in kwestie.

Hoe komt het dat lesgeven in het middelbaar onderwijs bekendstaat als uitputtingsslag? Doen we soms iets verkeerd? Vergelijkend onderzoek laat zien, ik hoor dat nu al dertig jaar, dat Nederlandse leraren meer uren voor de klas staan dan collega’s in andere beschaafde landen en dat de groepen hier groter zijn dan elders. Hoewel het zeker zou schelen als daaraan iets gedaan werd, geloof ik niet dat het wezenlijke probleem ermee opgelost zou zijn. Opvoeden is nu eenmaal een pijnlijk proces, hoe je het ook organiseert. De essentie is immers de vorming van wat nog ongevormd is, en dat impliceert, of we het nu leuk vinden of niet, conditioneren en kanaliseren, snoeien en afkappen, bijschaven en polijsten.

Met uitsluitend stimuleren kom je er niet. Slechts wie bereid is met strakke hand leiding te geven, liefst met een duidelijk doel voor ogen, biedt talent de mogelijkheid zich te ontplooien. Wil je opgroeien, dan zul je weerstanden moeten overwinnen, en bijna niemand kan dat in z’n eentje. En zelfs als je voor je intellectuele ontwikkeling geen lotgenoten nodig zou hebben, je zult toch moeten leren in een groep te overleven. De school, zoals die vrijwel overal ter wereld bestaat, kan beschouwd worden als een instituut dat een langdurige initiatie afdwingt.

Het verdriet van de leerling en de irritatie van de leraar zijn niet nieuw. Aan het einde van de eerste eeuw van onze jaartelling spreekt Martialis een schoolmeester toe, die blijkbaar alleen orde kan houden door te schreeuwen en rake klappen uit te delen (vertaling Frans van Dooren):

O jij die door je valse blik
de schooljeugd van de wijs laat raken,

wat heb jij, godvergeten frik,
met ons en onze buurt te maken?
Als in de vroegte nog geen haan
ergens begonnen is te kraaien,

ben jij al woest tekeer aan ’t gaan
en loop je al met de plak te zwaaien.

Enkele eeuwen later kijkt de dichter Ausonius van Bordeaux (vierde eeuw) met gemengde gevoelens terug op zijn langdurige onderwijscarrière, die hem uiteindelijk een aanstelling aan het keizerlijk hof te Trier opleverde. Blijkbaar heeft hij ervaring met alle leeftijdsgroepen: ‘Velen heb ik vanaf hun melkjaren gevoed, en terwijl ik hen op schoot koesterde en hun gebrabbel losmaakte, ontrukte ik de kwetsbare leeftijd aan lieve voedsters. Spoedig daagde ik de jongens met vriendelijk vermaan en lankmoedige tucht uit om door het wrange tot de zachte kern van succes te komen, zodat ze de zoete vrucht van de bittere wortel zouden plukken. Als ze daarna hun mannentoga hadden aangetrokken en de onstuimige adolescentie hadden bereikt, leidde ik hen naar een goede levenswandel, een goede vakkennis en een krachtige welsprekendheid, ook al weigerden ze het juk van mijn gezag te torsen en lieten ze hun monden niet beteugelen met een getand bit. Hard was het om ze in de hand te houden, een moeizame ervaring met zelden enig effect, als ik mijn jarenlange ondervinding overzie, mijn pogingen met zachte censuur de jeugd die niet wilde leren te besturen. Ik verdroeg het allemaal, totdat ik op het laatst gehecht raakte aan de ellende en de goede routine mijn inspanningen verzachtte.’

Goed onderwijs is een dialoog tussen ongelijken die gelijkgestemden willen worden

Ausonius beschouwt het als vanzelfsprekend dat onderwijs in iedere fase een moeizaam proces is, waarvan de uitkomst zelden aan de doelstellingen beantwoordt. Een constante in herinneringen aan de schooltijd, door de eeuwen heen, is dan ook het lichamelijk geweld dat leraren toepasten om hun pupillen in het gareel te krijgen. Wanneer Petrus Abelard aan het begin van de twaalfde eeuw privé-les geeft aan Heloïse, ziet hij zich genoodzaakt haar zo nu en dan flink af te rossen, omdat men anders misschien zou gaan vermoeden dat zich tijdens het onderricht iets heel anders afspeelt. Als we Abelard mogen geloven, vond zijn geliefde leerling overigens niets lekkerder dan door hem geslagen te worden.

Ofschoon het geval van Abelard en Heloïse niet representatief is, vestigt het de aandacht op iets essentieels. Bij goed onderwijs is er sprake van een affectieve relatie. Een leerling zal niet gauw iets aannemen van een leraar die hij haat, terwijl de docent zijn intellectuele passie bij voorkeur deelt met leerlingen op wie hij gesteld is. Natuurlijk, omdat de leraar tot op zekere hoogte macht heeft over degene die aan hem is toevertrouwd, is het risico van misbruik niet denkbeeldig. Niettemin heeft Plato correct gezien dat het beste onderwijs een manifestatie van Eros is, waarbij de volwassene de jongere bezwangert met waardevolle ideeën.

Hoe werkt dat? Misschien is het een kwestie van geluk, maar ik denk dat veel mensen de ervaring kennen dat ze ten minste eenmaal in hun leven iemand hebben ontmoet die voor hen, hoe kortstondig ook, een leermeester (m/v) was. Tussen leraar en leerling springt een vonk over die ervoor zorgt dat bij beiden, om met Plato te spreken, de vleugels van de ziel zich beginnen te roeren. Wederzijds respect is een voorwaarde, waarbij de leerling intuïtief beseft dat de ander iets van grote waarde heeft te bieden, en de leraar weet dat de overdracht van kennis geen verspilde moeite is. Er moet sprake zijn van wezenlijke belangstelling voor de mens die de ander is. Alleen al om die reden kan e-learning nooit meer dan een bescheiden bijdrage leveren. Goed onderwijs is een dialoog tussen ongelijken die gelijkgestemden willen worden.

Als we kijken naar voorbeeldige verhoudingen tussen meester en leerling zoals ze in de literatuur van de Oudheid worden beschreven, valt op dat het steevast gevallen betreft waarin het onderricht veel meer omvat dan de instructie in een paar vakken. De centaur Cheiron, leermeester van Asklepios, Jason en Achilleus, was niet alleen een expert in muziek en geneeskunde, maar vooral een wijs leidsman. Philippos II van Macedonië haalde Aristoteles naar Pella om de jonge Alexander een universele opleiding te geven, waarbij fysieke en morele kwaliteiten even belangrijk waren als academische vorming.

Dat zijn mooie voorbeelden, maar hoe organiseer je zoiets? In een democratische samenleving, waar we zo veel mogelijk kinderen hopen op te voeden tot mondige burgers, kunnen we niet rustig afwachten tot ieder kind zijn ideale leermeester heeft gevonden. Er moet een systeem zijn, dat in een fijnmazige maatschappij als de onze onvermijdelijk een bureaucratisch aspect heeft. Dat onderwijsinstellingen geen fabrieken moeten zijn is duidelijk, hoewel er nog altijd bestuurders rondlopen die denken dat een school een bedrijf is, dat de klant te vriend moet houden zonder omzet mis te lopen. Iedereen die enige affiniteit heeft met lesgeven, vindt dat een weerzinwekkende benadering. Onderwijs zou, aldus menig deskundige, maatwerk moeten zijn. Het lijkt me evident dat dat met de huidige middelen een farce is. Wat te doen?

De brede weg, om een bijbels beeld te gebruiken, is van gemakzucht een deugd te maken. We geven ieder kind een iPad en laten het zelf zijn vorming ter hand nemen. Kinderen verschillen van elkaar in achtergrond, talenten en belangstelling, dus klassikaal onderwijs is, dat valt helaas moeilijk te ontkennen, vaak uiterst inefficiënt. Er zijn echter ten minste drie redenen waarom dit een perverse benadering is. In de eerste plaats vraagt zo’n opzet om docenten zonder academische hartstocht, want wie graag wil vertellen wat hij weet, komt hier niet aan zijn trekken. Het is ook funest voor de gezagsverhoudingen, want waarom zou een kind respect hebben voor iemand die slechts verstand heeft van procedures, maar geen vak beheerst? In de tweede plaats zijn pubers, behalve in sociaal opzicht, nogal lamlendig, dus zonder strenge eisen komt er niets uit hun handen – en wil je hen in beweging krijgen, dan moet je echt iets goeds te bieden hebben. In de derde plaats zijn bij een systeem van laissez-faire die kinderen in het voordeel die van huis uit al veel sociaal en intellectueel kapitaal hebben meegekregen.

Bewandelen we dus de smalle weg, waarin het inderdaad niet ideale systeem van klassikaal onderwijs wordt gehandhaafd, dan is het van belang dat de leraren zo hoog mogelijk zijn opgeleid en – zeker voor het vwo – in de eerste plaats geselecteerd worden op intellectuele gedrevenheid. Het beleid van de huidige minister lijkt wat dit aangaat, althans in intentie, een vooruitgang ten opzichte van dat van haar voorgangers. Maar als er zwaargewichten worden ingehuurd, mag daar ook iets tegenover staan. Quintilianus (circa 95 na Christus) schrijft: ‘Is het de plicht van leraren om onderwijs te geven, van de studenten wordt verwacht dat zij zich leergierig opstellen. De ene plicht kan niet zonder de andere.’ Het is echter niet de school die dat plichtsbesef aanbrengt. Een degelijke opvoeding, stelt Quintilianus terecht, begint al in de wieg.


Beeld: Giovanni Battista Cipriani, Chiron Instructing Achilles in the Bow, gemaakt in Londen circa 1776. Olie op canvas, 107,8 x 107 cm (Philadelphia Museum of Art).