Het gerucht deed de ronde dat er al eentje was gesignaleerd in Rotterdam. Rumoerige maanden waren het. Zou het waar zijn, dachten de migranten in hun zuurstofarme kamers in de pensions van alle grote steden van Nederland. Onder de dekens in deze pensions draaiden ze zich almaar om. De slaap kreeg geen vat op hun lichamen die zwaar vermoeid waren na elke slopende werkdag. Zou het waar zijn? Niemand durfde blijk te geven van de vulkaan die in hem brandde. Althans, bijna niemand. De vrome met de lange baard sprak: ‘Allah zal stenen laten regenen op onze hoofden! Laten we dit niet toestaan geloofsgenoten! Laten we dit niet toestaan.’
Op het moment dat de boosheid van de fundamentalist de harten van de toehoorders raakte en men eenstemmig knikte, was de persoon in kwestie in Den Haag al aan het opruimen in de grote wasserij in Loosduinen. Ze kwam niet van ver, de eerste vrouwelijke gastarbeider in Nederland. Ze had een jaar in Duisburg gewerkt en had gehoord dat de salarissen in Nederland beter waren. De gastarbeiders hadden haar eerst in Arnhem gesignaleerd. Niet lang erna deed ze Den Haag aan. Degenen die haar tegenkwamen zagen dat ze een rok droeg waaronder het vlees van haar benen te zien was. Dit nieuws bereikte de fundamentalist, die razend werd en zijn trouwe toehoorders gebood om de trein te nemen naar Den Haag en daar een eind te maken aan deze schande.
Intussen werkte de eerste vrouwelijke gastarbeider door bij de wasserij in Loosduinen. Af en toe zag ze zichzelf in de spiegel aan de muur. De ietwat dikke brunette met de kleine handen en voeten was een bescheiden mens. ‘Ik kan mezelf voor de gek houden, maar God weet toch altijd de waarheid’, zei ze zo nu en dan. Ze wist dat ze niet bepaald een schoonheid was.
Maar ze was wel de enige vrouw met wie de gastarbeiders een praatje in hun moedertaal konden maken. Terwijl het wachten was op de oproer kraaiende, hoog van de toren blazende fundamentalist die haar bij de haren zou grijpen om haar met het eerste vliegtuig uit dit verdorven land van heidenen te verbannen, kwamen gastarbeiders naar Den Haag, gehuld in eau de cologne en strakke pakken. Ze kwamen naar haar kijken. Degenen met het meeste lef wisselden een paar woordjes uit met haar. En een paar gingen te ver door insinuaties te doen.
De eerste vrouwelijke gastarbeider keek langdurig in de spiegel, zag dat ze te klein en te dik was, dat haar ogen niet groot genoeg waren om mooi te zijn en dat haar kin ook wat breder had mogen zijn. Maar zodra het weekend werd zoemden de arbeiders om haar heen. De lengte van de rok van de arbeidster bij de wasserij werd twee centimeters korter. Ze kocht op de markt ook een pincet, waarmee ze haar dikke wenkbrauwen na een pijnlijk half uur had veranderd in twee mooie sikkels.
Gelukkig was de fundamentalist een gierigaard die met het probleem van de trein- en de vliegtuigkosten zat. De vrome meed Den Haag. Zo kon het gebeuren dat veel andere gastarbeiders in de buurt vertoefd hebben van de vrouw die hen door een paar woordjes te spreken dichterbij hun eigen vrouwen bracht. Ze was ook zo goed een beetje benenvlees te laten zien, waarmee de gastarbeiders weer een paar weken vooruit konden.
Op een dag viel er een brief op de mat van het huis waar ze een kamer huurde. Haar man had ook een uitnodiging gekregen van een fabriek uit Nederland. Eindelijk zouden ze herenigd worden. De eerste vrouwelijke gastarbeider was erg gelukkig, dat moet gezegd, maar toch deed het haar ook enigszins pijn in het hart. Het was alsof ze al haar landgenoten in de steek ging laten.
Niets aan te doen, dacht ze, en kocht langere rokken en trok er broeken onder aan. Ze legde ook het pincet weg. Het pincet dat nu in het Migrantenmuseum wordt tentoongesteld. Het lijkt een voorwerp van niets, maar het heeft een heleboel eenzame mannen een warm gevoel bezorgd.