Vraag een willekeurige cultuurminnende buitenlander eens naar het muzikale klimaat in Nederland, en hij zal vol bewondering verhalen over het fijnmazige netwerk van musici, ensembles, orkesten, zalen en instellingen. Een weelderig bloeiende infrastructuur biedt sinds de Tweede Wereldoorlog plaats aan hedendaagse componisten van allerlei pluimage, en heeft gezorgd voor een ongekend niveau op het gebied van het vaderlandse componeren. Van heinde en ver komen musici zich aan onze conservatoria de kunst van het hogere ensemblespel eigen maken, laven zich aan de rijke concertpraktijk of gaan in de leer bij internationaal befaamde componisten als Louis Andriessen, Theo Loevendie en Klaas de Vries.
Dat dit piepkleine land tegenwoordig zon belangrijk muziekleven kent, is voor een belangrijk deel te danken aan de inspanningen van mensen als componist Jan van Gilse en muziekjournalist/musicoloog Eduard Reeser. Die laatste was tijdens de economische crisis van de jaren dertig van de vorige eeuw al actief bezig met het onder de aandacht brengen van het belang van de Nederlandse muziek. «De Nederlandse muziek heeft binnen de grenzen maar heel weinig herauten gevonden», zo hekelde Reeser in 1937 het lauwe concert- en orkestbeleid, dat vooral bestond uit vooroorlogse music for the millions. «Daarom moest het buitenland wel den indruk krijgen, dat het componeeren in Nederland niet veel zaaks moest zijn.»
Met de oprichting van de Stichting Documentatie Nederlandse Muziek (Donemus) vlak na het einde van de Tweede Wereldoorlog om precies te zijn op 20 mei 1947 werd de wens van een systematische documentatie, een uitgeverij en een centrum voor promotie van Nederlandse muziek werkelijkheid. De naam Donemus was een afkorting én Latijn voor «laten wij geven», verbonden met de idealistische zinspreuk «Ab ovo usque ad alaudam curam donemus»: «Laten wij vanaf het ei tot de leeuwerik zorg geven.» Door het fotokopiëren van partituurmanuscripten, het vervaardigen van uitvoeringsmateriaal (ieder orkestlid leest zijn eigen stem, alleen de dirigent heeft het totaaloverzicht van de partituur) en het propageren van Nederlandse muziek in binnen- en buitenland moest Donemus de uitvoering van deze muziek stimuleren.
Een lovenswaardige taak, die Donemus inmiddels al ruim 55 jaar met dezelfde inzet uitvoert. Inmiddels is de muziekredactie (die zorgt voor presentabel uitvoeringsmateriaal) net zoals de reproductieafdeling gedigitaliseerd en worden de noten met de computer ingevoerd door een uitgebreid team van kopiisten. Ook op dat punt kijken buitenlandse muziekuitgeverijen met bewondering naar Nederland: de expertise van de redacteuren heeft de productie de afgelopen jaren niet alleen kwantitatief maar ook kwalitatief doen stijgen. Grote uitgevers als Peer (Duitsland) en Boosey & Hawkes (Engeland) maakten zelfs regelmatig gebruik van de faciliteiten bij Donemus. Even ter vergelijking: de stichting bedient vierhonderd actieve componisten (van zeshonderd componisten is werk aanwezig in de bibliotheek, zon elfduizend composities in totaal) en werkt op internationaal niveau samen met vergelijkbare instellingen. Zet alleen al de muziekredactie met zijn vier FTEs en een miljoen prints en kopieën per jaar af tegen de commerciële uitgever Peer (met negentien eigentijdse componisten in zijn fonds en tientallen kantoren in even zoveel landen), dan begrijp je dat het overheidsgeld goed wordt besteed.
De situatie veranderde toen in 1999 (mede door druk uit Den Haag) werd besloten tot een fusie met het Centrum Nederlandse Muziek (CNM), een van de vele firmas die de auteursrechtenorganisatie Buma-Stemra rijk is. Het CNM werd eind jaren zeventig opgericht en sindsdien geleid door Buma-medewerker Jan Willem ten Broeke, een Berlusconi-achtige playboy die Buma liever kwijt dan rijk was. Het CNM was daar een ideaal hobbyproject voor.
Na de fusie van het CNM met Donemus vier jaar geleden werkte Ten Broeke de zittende Donemus-directeur er vrijwel meteen uit. Bovendien verving hij het bestuur door een Raad van Toezicht die bestond uit louter medestanders en liet hij de drie Donemus-panden aan de Paulus Potterstraat peperduur verbouwen tot één groot object met de patserige uitstraling van een advocatenkantoor. «Kaviaar verkoop je nu eenmaal niet in een pispot», aldus Ten Broeke. «Donemus» maakte plaats voor «MuziekGroep Nederland», een naam, gedicteerd door Buma-Stemra, die de nieuwe zakelijke aanpak goed weerspiegelde. «Die Nederlandse muziek interesseert me geen bal, ik wil gewoon een product in de markt zetten», was een van de gevleugelde oneliners van Jan Willem ten Broeke, die zichzelf trots de best betaalde directeur in de cultuursector noemde. Mét luxe auto en chauffeur, want al bij de oprichting van het CNM had hij bij Buma meer dan alleen een riant salaris bedongen.
«Door de verliezen in 2001 en 2002, alsmede de investeringen in het nieuwe bedrijfspand welke de daarvoor afgesloten financiering te boven gingen, is bij de stichting eind 2002 een liquiditeitstekort ontstaan», heet het nog abstract in het jaarverslag over de periode 2002, dat begin dit jaar werd geschreven door het directieteam. Ten Broeke, de direct verantwoordelijke voor het verlies, was er op dat moment al uitgezet onder druk van datzelfde team. Zeer tegen de zin van de Raad van Toezicht, met name van Ton Boersma, die het ontstane tekort van zevenhonderdduizend euro in eerste instantie probeerde te ontkennen, maar onder druk van de werknemers van MGN het wanbeleid van Ten Broeke moest erkennen.
De te dure verbouwing van het pand aan de Paulus Potterstraat en de geringe controle van de Raad van Toezicht vormen maar een deel van de financiële problemen die de MuziekGroep doormaakt. De klap op de vuurpijl is het arbeidscontract dat Ten Broeke op 12 juli 1999, in de periode van de fusie, afsloot met zijn werkgever Buma. Het gaat dan nog niet eens over de dienstauto («cataloguswaarde van maximaal honderdduizend gulden», ook «voor privé-doeleinden te gebruiken») die Ten Broeke bedong. Ongekend in cultuursubsidieland is de clausule die de directeur onder lid e liet opnemen. Zoals te lezen is op de kopie tekende Ten Broeke de overeenkomst «onder de voorwaarde dat zijn arbeidsvoorwaarden zoals deze thans gelden gecontinueerd en gegarandeerd blijven tot aan de maand van het bereiken van de leeftijd van 65 jaar door Ten Broeke, te weten juli 2005». En even verderop: «De overeenkomst is tussentijds niet opzegbaar.»
Ten Broeke is dus wel de juro wegens wanbeleid de laan uitgestuurd, maar kan de facto niet worden ontslagen en krijgt tot juli 2005 gewoon zijn riante salaris doorbetaald. Dat bedrag is goed voor ten minste een derde van het tekort op de begroting van MGN.
Het bedrijf (en daarmee ook de Nederlandse muziekcultuur) moet hiervoor de rekening betalen, terwijl de direct verantwoordelijken buiten schot blijven. De Raad van Toezicht bleef in functie, al is Boersma nu vertrokken en is de Raad inmiddels voor een groot deel vervangen. Bovendien wordt het salaris plus de auto van de ex-directeur nog altijd doorbetaald en weigert Buma de consequenties te aanvaarden van haar eigen contract. Daar komt nog bij dat de aanstelling van een nieuwe directeur onmogelijk wordt gemaakt door de stug tegenwerkende Ten Broeke.
Wie denkt dat Buma de hand in eigen boezem zou steken en de gevolgen van dit maffia contract zou verzachten door zelf geld bij te passen, heeft het mis. Integendeel, de auteursrechtenorganisatie draait in 2004 de geldkraan richting MGN alleen maar verder dicht. Buma, door de fusie partner geworden, stelt als eis dat de uitgeverij (de al eerder genoemde muziekredactie) moet verdwijnen. Omdat het ministerie van oc&w had aangegeven dat het juist de uitgeverspoot en het documentatiecentrum als belangrijk beschouwt, heeft Buma nu zijn pijlen gericht op de reproductieafdeling.
Het lijkt onbegrijpelijk dat de rechten organisatie wil gaan snijden in de gezondste takken van MGN, maar Buma hanteert dan ook een verborgen agenda. Om maar met de reproductieafdeling te beginnen: ruim een jaar geleden onderzocht Ten Broeke al of de print- en kopieertaken bij de commerciële uitgever Molenaar konden worden ondergebracht. De Molenaars zijn bekenden van Ten Broeke, vandaar dat de directeur ze graag een nieuwe klant wilde bezorgen.
In Bumas recente bezuinigingsplannen is Molenaar nu opnieuw in beeld als externe oplossing voor de reproductietaken. Logis tiek gezien een bijzonder onhandige keuze. Bovendien wordt de expertise van MGN op dit specialistische gebied tenietgedaan en is het onduidelijk waarom Buma in eerste instantie aanstuurde op een fusie, die nu al weer wordt uitgekleed.
Het is overigens interessant om in Bumas jaarverslag over 2002 te lezen dat J. Molenaar (directeur van bladmuziekuitgever Molenaar) lid van het bestuur van de auteursrechtenorganisatie is. Buma heeft dus ook een zeker belang bij Molenaars rol. Interessanter nog is dat een ander bestuurslid, de componist Konrad Boehmer, samen met Molenaar op Europees niveau ervoor schijnt te ijveren om MGN als gesubsidieerde uitgever te beschuldigen van valse concurrentie. Boehmer trok na een conflict enkele jaren geleden al zijn werk terug bij de stichting en sindsdien is het een publiek geheim dat hij er veel aan doet om MGN uit te kleden. Dat lijkt hem nu via zijn bestuursfunctie bij Buma aardig te lukken. Behalve het uitbesteden van de reproductieafdeling wil Buma ook dat het pas verbouwde pand wordt verkocht, en dat er meer ontslagen vallen dan de huidige interim-directeur (werkzaam bij bureau Berenschot) voorstelt. Als het aan Buma-Stemra ligt, komt er volgend jaar een onderzoek naar het afschaffen of uitbesteden van de uitgeverij.
In juni heeft de Raad van Toezicht van MuziekGroep Nederland Berenschot-adviseur Ocker van Munster aangesteld als interim-manager. Het is zijn taak om het bedrijf financieel te saneren, het vertrouwen in het veld en bij de subsidiënten te herstellen, de organisatie te herstructureren, een beleidsplan op te stellen en een nieuwe directeur te werven.
Een nieuwe opzet van marketing en promotie vormt de kern van Ocker van Munsters beleid. Hij maakte een model waarin enkele «eilandjes» binnen het bedrijf werden samengevoegd tot grotere verbanden: naast promotie de uitgeverij (redactie en repro) en een kenniscentrum (bibliotheek en informatie). Van Munster: «De opstelling van Buma is op dit moment zakelijk. Ze stellen zich de vraag wat ze op de lange termijn te verwachten hebben van deze organisatie. Ze hebben natuurlijk zelf een aantal ambities. Ze hebben belang bij een goede promotie, die ertoe leidt dat de muziek veel gespeeld wordt. Dat is de legitimering voor Buma om hier geld in te steken.»
Volgens Van Munster is het nodig dat de MuziekGroep zich opnieuw oriënteert op zijn positie in het veld: «Deze organisatie is onderdeel van een subsidiesysteem dat is geënt op het creëren van ruimte voor componisten, het maken van composities en het bouwen aan het cultureel erfgoed. De gedachte om dat op deze manier neer te zetten, dateert uit de jaren zeventig. Als een werk de toetssteen van het Fonds voor de Scheppende Toonkunst doorstaat, dan wordt het zonder meer hier uitgegeven. En blijven de uitvoeringskansen vaak beperkt tot een première.»
Van Munster wekt hier de indruk dat de MuziekGroep louter kansloze «BKR-muziek» produceert, een woord dat de afgelopen maanden herhaaldelijk viel in de wandelgangen van de subsidiënten. Maar de muziekpraktijk laat een ander beeld zien: vrijwel elk nieuw gecomponeerd Nederlands werk wordt meermalen uitgevoerd. Ook de cijfers (Van Munster: «Ik heb ze even niet bij de hand») spreken de BKR-hypothese tegen: van de in totaal 502 verhuringen in 2002 (geen gering aantal) waren er 113 premières (23 procent), tegen 77 procent herhaalde uitvoeringen van nog levende en reeds overleden componisten. Bekijk je het aantal pre mière-uitvoeringen van alle actieve componisten, dan kom je op 76 procent herhaalde programmeringen.
Een ander punt van kritiek betreft de vermeende hoge productiekosten van het partijmateriaal. Maar ook die blijken bij enig narekenen erg mee te vallen. Toch moet de op componisten georiënteerde, facilitaire rol volgens Van Munster plaatsmaken voor een maatschappelijk relevantere koers. In plaats van de artistieke beslissing over te laten aan externe experts moet MGN duidelijker eigen keuzes gaan maken. «Het gaat niet alleen maar om het goed uitgeven van wat er allemaal binnenkomt», aldus Van Munster. «Je moet een eigen culturele missie hebben en over het voetlicht brengen. Daarom hebben we besloten op promotie in te zetten.»
In de beeldvorming van de interim-directeur is de componist die alleen op zijn kamer achter een stuk papier of een beeldscherm zit aan het verdwijnen. Een aanname die ook niet door de werkelijkheid wordt gestaafd, maar waar wél een nieuw beleid op wordt gebouwd. Dat gaat zich richten op de promotie van Nederlandse muziek van alle soorten. Van Munster: «Dit instituut moet de hedendaagse muziek uit zijn niche tillen, door te kijken wat er in de samenleving gebeurt en waar ze die Nederlandse muziek kunnen koppelen. Er moet iets met het imago gebeuren. Als je bij film of theater met die muziek wordt geconfronteerd, is de perceptie bijvoorbeeld veel positiever. Maak gebruik van de personalitys in die muziekwereld. En volgens mij zijn die er, maar we doen er niks mee.»
Theater- en balletmuziek, cross-overs en andere soorten outlets daar moet het volgens de interim-directeur naartoe. Hij mag het dan hebben over het jaren-zeventigdenken waar het aannamebeleid van MGN tot nu toe op stoelde (in werkelijkheid gaat het om het gedachtegoed van de periode vóór de oorlog), de nadruk op het maatschappelijk belang die hem voor ogen staat, komt voort uit het consumentisme van de jaren negentig, het «alle kunst voor iedereen». Maar kunst is nu eenmaal geen sociaal verschijnsel, geen stuurloos systeem dat door allerlei elementen van buitenaf wordt beïnvloed en daarop reageert.
Buma mag zich in de handen knijpen met zon interim-directeur, maar het is de vraag of het ministerie van oc&w zo blij moet zijn met een beleid dat de componist loslaat ten gunste van de promotie van festivals, events, prijzen en cross-overs. Donemus werd ooit opgericht ter documentatie en promotie van Nederlandse muziek en zijn componisten, tegen de popularisering van het repertoire in. Op dit moment dreigt het te worden omgebogen tot een instrument om auteursrechten mee te genereren. Als een werk niet meermalen wordt uitgevoerd, wordt het beschouwd als elitair en dus van gering belang. De vervlakking in het concertbeleid, zoals in de jaren dertig, ligt dan weer op de loer. Anders gezegd: als Bach zijn Matthäus-Passion of Kunst der Fuge bij MuziekGroep Nederland zou hebben ingeleverd, zou hij in de nieuw geplande opzet zeker worden geweigerd. Organist en vader van tig kinderen dat is geen imago; de uitvoeringskansen van het werk waren tijdens zijn leven te gering, en bovendien componeerde Bach wel erg ouderwets. Iets met een filmpje zou de boel danig hebben opgeleukt.