Het concept voor de Leonardo-tentoonstelling in Teylers Museum in Haarlem is afkomstig van de conservatoren Michiel Plomp en Michael Kwakkelstein, maar je zou ook kunnen zeggen dat het is opgesteld door Giovanni Battista Giraldi, bijgenaamd Cinthio (1504-73), een toneelschrijver en dichter uit Ferrara. Cinthio beschreef in 1554 hoe Leonardo de grote schildering van Het Laatste Avondmaal in de refter van het klooster Santa Maria Delle Grazie in Milaan had gemaakt. De informatie had Cinthio van zijn vader, die Leonardo nog had gekend. Hij schrijft dat als Leonardo iemand moest uitbeelden hij eerst uitgebreid nadacht over de ‘aard en karaktereigenschappen’ van die persoon. Daarna ging hij op zoek naar een passend model, bijvoorbeeld voor de Judas, in dat Avondmaal. Dat was een precies werk, waar Leonardo de tijd voor nam; naar het model voor de Judas zou hij naar eigen zeggen maanden hebben gezocht.
Cinthio: ‘Als hij dan iets vond dat hem geschikt leek voor dat wat hij wilde uitbeelden, tekende hij dat met de metaalstift in zijn aantekenboekje dat hij altijd aan zijn riem droeg. En dit deed hij vele en vele keren totdat hij zoveel verzameld had als hij nodig achtte voor de figuur die hij wilde schilderen (…) Hoewel hij dit voor al zijn werken deed, deed hij dit met bijzonder grote vlijt in het paneel dat hij schilderde in Milaan in het klooster van de predikende broeders waarin is uitgebeeld onze Verlosser met zijn discipelen aan tafel.’ Voor alle duidelijkheid: dat was geen paneel, het is ook geen fresco: Leonardo schilderde met gewone verf op een droge pleisterlaag, met ernstige gevolgen.
Die lijn, van nadenken, observeren, zoeken en, ten slotte, doelbewust uitwerken, is in de tentoonstelling terug te vinden. Het is een imposante verzameling tekeningen en prenten, waaronder 33 originelen van Leonardo – 91 werken in totaal, uit 25 musea. Daaronder zijn enkele van de allerfraaiste tekeningen ooit gemaakt. De gehelmde krijger uit de Slag bij Anghiari of de voorstudies voor Simon uit het Laatste Avondmaal zijn de reis waard. De kans dat je zo’n verzameling tekeningen van de meester nog eens bij elkaar zult zien is klein, tenzij je met een lid van het Britse koninklijk huis trouwt (Elizabeth II bezit zeshonderd Leonardo-tekeningen).
Een tekeningententoonstelling heeft het voordeel dat je met je neus op het pure scheppingswerk van de meester kunt zitten, en tegelijkertijd het nadeel dat wel eens het zicht ontbreekt op het grotere werk, de schilderijen waar die tekeningen voor waren bedoeld. De constructie van die lijn van observatie en onderzoek, naar hoe een kop eigenlijk in elkaar zit, hoe emoties geloofwaardig kunnen worden gesuggereerd, naar groot resultaat, is hier opgelost door een levensgrote reproductie van Het Laatste Avondmaal op te hangen, en daartegenover een reproductie van een reproductie van Het Laatste Avondmaal, ook op ware grootte, die begin zestiende eeuw werd vervaardigd en nu verblijft in de abdij van Tongerlo. Leonardo schreef zelf: ‘Een goede schilder moet twee essentiële dingen schilderen, dat wil zeggen de mens en de intentie van de geest. Het eerste is eenvoudig en het tweede moeilijk, want het tweede moet worden weergegeven in gebaren en bewegingen van de ledematen, [die moeten] passen bij de geestesgesteldheid van de figuur.’
Het Avondmaal is de apotheose van dat moeilijke deel: een vertoon van verschillende karakters met uiteenlopende emotionele reacties op de vervelende boodschap van de Messias dat één van de twaalf hem verlinken zal.
Leonardo da Vinci was voor alles een schilder, al zijn er maar zo’n veertien schilderijen bekend. Hij was tijdens zijn leven al wereldberoemd. Het Laatste Avondmaal in Milaan was in zijn tijd al een toeristische trekpleister en werd als prent overal in Europa verspreid. Zijn tekeningen en notitieboeken hield hij echter onder zich. Het was werkmateriaal, dat hij overal mee naartoe nam. Hij liet ze uiteindelijk na aan zijn leerling Francesco Melzi (1491/93–ca. 1570), die ze vijftig jaar bij zich hield; pas aan het begin van de zeventiende eeuw kwamen ze in enige aantallen op de markt. Het enige wat Melzi wel tijdens zijn leven openbaarde en liet reproduceren waren Leonardo’s studies van het menselijk gelaat, in het bijzonder zijn rare karikaturen. Die werden vrij breed in prent verspreid en bijvoorbeeld door de kunstenaar Quentin Matsijs in Antwerpen toegepast. In de tentoonstelling zijn tientallen van die karikaturen te zien. Ze zijn frappant, komisch, uniek; eigenlijk is er geen sluitend antwoord te geven op de vraag waarom ze bestaan, anders dan dat ze aansluiten bij het idee dat lelijkheid wees op een slecht karakter, en schoonheid op het tegenovergestelde, en dat ze passen in Leonardo’s tomeloze nieuwsgierigheid naar de werkelijkheid van de menselijke vorm.
Leonardo was de bastaardzoon van een notaris en had, misschien door die manke komaf, een verschroeiende ambitie zich als intellectueel te bewijzen. Zijn schilderkunst overtrof de poëzie en de andere kunsten, daar hoefde niemand aan te twijfelen, en zijn kunst was bovendien een wetenschap, omdat er een diepe theoretische kennis aan ten grondslag lag die begon met tekenen naar de natuur. In zijn eigen geschriften is hij een arrogante vlerk – en dat zal in het dagelijks leven niet anders zijn geweest. Kunstenaars en geleerden die zich niet verdiepen in de menselijke anatomie noemt hij ‘vernietigers van het leven’, artsen die niet geïnteresseerd zijn in empirisch onderzoek naar het menselijk lichaam noemt hij ‘apen’. Voor monniken, priesters, dichters, hotemetoten en pedante humanisten heeft hij alleen hoon en spot, die ook in die grappige tekeningen soms tot uitdrukking komen.
Het woord dat bij het zien van de tekeningen in de tentoonstelling in het achterhoofd zou kunnen opduiken is ‘empirisch’. Dat is voorbarig, zou je zeggen. Het is 1498 als Het Laatste Avondmaal wordt voltooid, en dus nog lang niet 1610, toen Galileo Galilei zijn neus stiet tegen de rotsvaste overtuiging dat wat er in de bijbel staat nooit onwaar kan zijn. Galileo sputterde tegen – ‘Ik geloof dat niemand zal ontkennen dat de bijbel vaak zeer onduidelijk is, en dingen zegt die heel iets anders betekenen dan wat de kale woorden lijken te zeggen’ – maar haalde bakzeil. ‘Geleidelijk aan werd de overtuiging erkend dat alle kennis over de dingen uiteindelijk een bewerking is van het rauwe materiaal dat door de zintuigen wordt aangedragen. Galileo en Hume waren de eersten die dat principe uitdroegen, met volledige helderheid en besluitvaardigheid.’ Aldus Albert Einstein in zijn Ideas and Opinions. Hij noemt Galileo daarin nog een keer, in één adem met Darwin, als voorbeelden van het ongelukkige conflict tussen religie en wetenschap.
Leonardo was een fanatieke onderzoeker van de werkelijkheid – anatomie, werktuigbouwkunde, chemie, aardrijkskunde, geologie, enzovoort. Hij bleef bij dat alles kunstenaar, in het domein van de schilderkunst, die hij een ‘sotile inventione’ noemde, een ‘scherpzinnige vinding’. De schilder doet wetenschappelijk en objectief onderzoek naar de ware aard van de natuur, om vervolgens op basis van die kennis de natuur te herscheppen en te overtreffen. De schilder is ‘heer en schepper’; uit wat zich aan zijn zintuigen voordoet kan hij zowel de grootste schoonheid als de meest perverse monsterlijkheden uitbeelden. Het is een nobele definitie van kunstenaarschap, maar bescheiden kun je het niet noemen. In die prometheaanse ambitie om de schoonheid van de Schepping te doorgronden en te evenaren zou je zelfs een blasfemische toon kunnen vermoeden. Was die er ook? Zou je, kijkend naar die tekeningen, kunnen denken dat Leonardo door zijn steeds verder en steeds fanatieker dóórdringen in het spierweefsel van de natuur de conclusie naderde, tweehonderd jaar voor Spinoza, dat er helemaal geen andere werkelijkheid bestond dan die natuur? Dat de ziel een fictie was? En de kunstenaar dus werkelijk een even grote schepper als die Schepper van weleer?
Een van Leonardo’s intellectuele hobby’s ondersteunt die gedachte. Leonardo bestuurde fossielen. Toen hij in Milaan werkte waren de Alpen dichtbij, en hij ondernam daar verre tochten, waarbij hij bijvoorbeeld in een grot grote fossiele botten aantrof. Een stelletje boeren bracht hem in Milaan een keer een zak vol zeeschelpen, die ze in de bergen hadden gevonden. Hoe kwamen die dingen daar? De gangbare opinie was dat ze waren achtergebleven na de Zondvloed. Uit zijn aantekeningen (in de Codex Leicester) blijkt dat Leonardo concludeerde dat die verklaring onzin was. De schelpen in de bergen en de botten in de grotten waren daar niet door de Zondvloed opgetast; ze konden niet anders zijn dan de overblijfselen van dieren die daar lang geleden geleefd hadden. Da Vinci noteerde dat water in rivieren de kracht had in de bergen valleien uit te slijten, een proces dat vele, vele jaren in beslag nam. Dat alles betekende dat het oppervlak van de aarde in de loop van de geschiedenis grote veranderingen moest hebben ondergaan, en dus dat het niet één kort moment van goddelijke interventie was geweest dat de aarde had gevormd, maar een serie langzame en onstuitbare natuurlijke processen. Hij schreef: ‘Aangezien deze dingen veel ouder zijn dan het geschreven woord, is het geen wonder dat er, in onze dagen, geen enkel documentair bewijs te vinden is dat deze zeeën ooit zoveel landen hebben bedekt. Voor ons volstaat de getuigenis van deze dingen, ontstaan in het zoute water, nu teruggevonden in de hoge bergen, ver weg van de zee.’ Dat lijkt een regelrechte diskwalificatie van de bijbel: de aarde was domweg veel ouder dan de Schrift.
‘Leonardo was geen atheïst’, zei de expert Michael Kwakkelstein mij desgevraagd. Leonardo kwam niet op het punt waar Galileo honderd jaar later aanbelandde, toen zijn empirische waarnemingen zó fundamenteel contrasteerden met de Openbaring dat ze de hele religieuze constellatie op losse schroeven dreigden te zetten. Het is ook overduidelijk dat Leonardo in zijn Laatste Avondmaal een absoluut verheven ruimte schiep, die de eenvoudige eetzaal van de monniken transformeerde tot een spiritueel domein. Maar het is geen dromerig devote dweper die daar schilderde – het was de kunstenaar-wetenschapper, die het geheim van de natuur doorgrondde en met ‘het rauwe materiaal dat door de zintuigen wordt aangedragen’ de Schepper naar de kroon stak.
Leonardo da Vinci. Teylers Museum, Haarlem, t/m 6 januari. Kaarten reserveren via franshals-leonardodavinci.nl