
De werkmethode van NRC-criticus Hans Beerekamp, 1952, heeft inmiddels iets van een cultstatus gekregen. Hij gaat om zeven uur ’s avonds voor de televisie zitten en kijkt tot acht uur ’s ochtends, houdt zijn populaire ‘twitquiz’ bij, en typt zijn dagelijkse rubriek ‘Zap’ voor de middagkrant. Dan gaat hij naar bed. Sinds 2003 doet hij dit. Hij praat met plezier, met een blik op zijn gezicht alsof hij je eigenlijk stiekem een enorm vette roddel vertelt. In een portret op De Correspondent zei hij eens: ‘Ik zie mezelf als correspondent voor intellectuelen en jonge mensen die geen televisie meer kijken. Correspondent in een heel vreemd land.’
Walter van der Kooi, bouwjaar 1939, schrijft sinds het najaar van 1970 voor De Groene Amsterdammer. Hij is een zachte, elegante man, praat voor uit de mond, formuleert voorzichtig en met een ingehouden gevoel voor humor. Eerst schreef hij over toneel, daarna meer columnachtig, waarbij tv een van zijn vaste onderwerpen werd. ‘Mijn eerste tv-stukje ging over Swiebertje, dat ik genadeloos aan de kaak stelde als een vervalsing van de harde werkelijkheid van het zwerversleven.’ Al zegt hij daarbij dat hij ook meteen de andere kant van tv beschreef: ‘Het genot van veiligheid en overzichtelijkheid en ten diepste de goedheid – van chocola bij de kachel na het schaatsen.’

En Jean-Pierre Geelen is net afgezwaaid. Na zeven jaar voor de Volkskrant elke dag over tv geschreven te hebben is het welletjes – hij praat daar met vrolijk opgewekte verbazing over, dat hij tv zo lang tot het middelpunt van zijn universum heeft gemaakt. Het was even afkicken, zegt hij. 51 is hij nu, lang en slank, in januari begint hij een nieuwe dagelijkse, vrije column in het V-katern.
Drie professionele tv-kijkers in café Americain in Amsterdam, over hoezeer het beeld van Nederland over Nederland door televisie wordt gevormd, hoezeer zij zelf door televisie worden beïnvloed en in hoeverre televisie een verbindend, wellicht zelfs verbroederend medium is.
Beerekamp: ‘Tv is een soort haardvuur, waar je ’s avonds omheen zit en elkaar verhalen vertelt. Natuurlijk is die functie aan het verwateren; vroeger was er maar één haardvuur, dus iedereen hoorde dezelfde verhalen. En daar had iedereen het dan ’s ochtends bij de koffieautomaat over. “Wat een mooie vrouw, die Esther Ofarim!” En: “Nou, die Rudi Carrell durft het wel allemaal te zeggen hoor!” Nu is dat versnipperd, eerst kwam er een tweede net bij, toen een derde, toen zeven commerciële kanalen.’
Geelen: ‘Toen ik begon met tv kijken voor de Volkskrant behoorde ik eigenlijk ook tot de mensen die steeds minder tv waren gaan kijken. Maar binnen twee weken viel me op, aan alle reacties, wat een verbindend medium het nog steeds is. Als je nu op een avond op Twitter kijkt, gaan vijf van de tien trending topics over tv-programma’s. Heel vaak negatief, overigens. Ook in die negativiteit zit iets verbindends.’
Van der Kooi: ‘Nog iets historisch: wat de radio nooit heeft bereikt, namelijk het doorbreken van de verzuiling – omdat je werkelijk uitsluitend luisterde naar Hilversum 1 als je religieus was, en Hilversum 2 als je dat niet was – heeft tv wél bereikt. Zeker in het begin. Omdat die toestellen zo ongelooflijk duur waren, keek je naar alles, bij welke zuil je ook hoorde. Anders haalde je die investering er niet uit. Dat is een heel rationele overweging, maar al snel bleek dat bewegend beeld gewoon fascineert. Dat is nog altijd zo.’
Beerekamp: ‘Van alles wat in Nederland zou kunnen verbinden, is televisie relatief het meest succesvol. Daarom besteed ik nog steeds zo veel tijd aan kijken naar programma’s die ik helemaal niet zou willen zien. Omdat televisie laat zien welk beeld mensen van de wereld vormen, welk beeld ze van elkaar vormen, hoe ze hun ideeën ontwikkelen, is het essentieel om te weten waar die angst en onzekerheid nou vandaan komen. Keer op keer blijkt dat die angst en onzekerheid niet in het echte bestaan schuilen – uit elk onderzoek blijkt: het gaat slecht met de wereld, maar met mij gaat het goed. Waarom denken mensen dat het zo slecht met de wereld gaat, dat er een ramp op ons af komt? Dat kan alleen maar uit de media voortkomen.’
Geelen: ‘Er zijn in de afgelopen maanden een paar weken geweest dat je, als je alleen afging op wat er op tv te zien was, dacht dat de wereld uitsluitend bestond uit mensen die vreesden dat hun dochter van twaalf door asielzoekers verkracht zou gaan worden. Dat is de vertekening van televisie. Dus wat jij zegt, Hans, dat televisie een spiegel van de werkelijkheid is, is helemaal waar, maar dat spiegelbeeld komt vertekend terug in de huiskamer.’

Waardoor ontstaat die vertekening?
Beerekamp: ‘Mijn stelling is dat dat proces is begonnen toen de publieke omroep moest gaan wedijveren met de commerciëlen om kijkcijfers, halverwege de jaren negentig. De politieke partijen die de zuilen steunden, waren bang dat het Journaal zijn hegemonie zou verliezen aan de commerciëlen. Vanuit de Tweede Kamer is toen tegen npo 1 gezegd, toen nog Nederland 1: zorg ervoor dat je marktleider blijft! En om hoge kijkcijfers te halen moet je gruwelverhalen vertellen, anders zappen mensen weg. Je kunt die ontwikkeling heel goed zien in het vlaggenschip van npo 1, het Journaal van acht uur. Vergelijk het maar eens met het late Journaal van twaalf uur. Je kunt je niet voorstellen dat dat door dezelfde redactie is gemaakt. Acht uur is voxpoppen, mensen in een winkelcentrum een microfoon voor de snufferd duwen en vragen of ze het lot van de Oeigoeren ook zo vreselijk vinden. Nooit twee buitenlandse items achter elkaar, alles altijd met de vraag: wat betekent dat voor u?, waardoor elke gebeurtenis in de wereld wordt teruggebracht tot een bedreiging voor jou, als kijker. Om twaalf uur kijken alleen nog de mensen die niet zo heel vroeg op moeten’ (gelach alom) ‘en dan gaat het over buitenland, dan komen de analyses, dan is er een kalmere, bedachtzame toon.’
Geelen: ‘Op de avond van de bommelding in Hannover, toen Nederland tegen Duitsland zou voetballen, kort na Parijs, zapte ik naar de Duitse zenders. De bommelding was om half negen, dan hebben we hier geen actualiteitenprogramma’s. Op de Duitse tv stonden twee grijze heren te praten in een studio, heel kalm, heel geserreerd. Het verraste me. In Nederland zou dat veel sensationeler gebracht worden.’
Van der Kooi: ‘Die hegemonie heeft het NOS Journaal nog steeds. Het blijft het haardvuur waar we omheen zitten, een van de plechtankers van de gemeenschap. De kijkcijfers blijven hoog. En juist als dingen gebeuren die de hele gemeenschap aangaan, neemt het die rol heel behoorlijk op zich. Rampen, het koningshuis, sportevenementen. Hoe de nos met de ramp van de MH17 omging was heel waardig, tv op zijn best.’
Beerekamp: ‘Er wordt wel eens gevraagd: “Wat is televisie nog?” in tijden van Uitzending gemist en Netflix. Iedereen kijkt wanneer het hem of haar uitkomt. Ik was op een seminar in Hilversum waar de Amerikaanse definitie viel: “Tv is datgene dat wordt onderbroken door reclame.” Dat gaat in Nederland al niet op. Mijn idee blijft dat de redding van televisie live-televisie is. Een sportevenement, een politieke moord, een inzamelingsactie – dat zijn de momenten dat televisie zijn bestaansrecht verdient.’
Hebben jullie het idee dat televisie empathisch kan werken?
Geelen: ‘Als je iets naars hebt meegemaakt, variërend van een enge ziekte tot een overleden kind, en je gaat met dat verhaal in een talkshow zitten, dan word je omarmd door Nederland. Kijk maar op Twitter. Ik krijg er vaak kriebels van, ik begrijp niet waarom je daar met je verhaal wil zitten – al begrijp ik de redacties van die talkshows heel goed.’
Beerekamp: ‘Jean-Pierre en ik krijgen wel eens het verwijt dat wij televisie niet begrijpen, want, wordt dan gezegd: “Jullie houden niet van emo-tv, en televisie is juist emo.” Daar zit wat in, maar ook weer niet: tv was vroeger ook een ruimte voor intellectueel spel – denk aan Hou je aan je woord, waar Hella Haasse en Harry Mulisch spitsvondigheden aan het uitwisselen waren – en waarom wordt die ruimte niet meer genomen?’
Geelen: ‘Het overkoepelende probleem is ook: kritische tv doet het niet goed. Als je parlementair verslaggever bent, dan ben je aan je stand verplicht om aan de staatssecretaris te vragen: “Vindt u ook niet dat u zo niet langer aan kunt blijven?” Maar als je als schrijver op tv komt, word je gevierd. Je zult niet één kritische vraag krijgen. A.F.Th. van der Heijden afgelopen week bij De wereld draait door: het is een grote hoogmis. Want: kritiek is niet gezellig. Het is niet entertainend. Intellectuelen mogen wel op tv, maar niet als ze intellectueel doen. Tv wil behagen.’
Van der Kooi: ‘Toen de televisie in Nederland kwam waren er binnen de zuilen twee stromingen: die van angst voor wat er nu toch op de schapen af zou komen, en die van enorme hoop en verwachtingen, dat dit nieuwe manieren mogelijk maakte voor bekering en voor verheffing. Maar intellectuelen hebben van oudsher minachting gehad voor tv, en daarmee hebben ze ook het gigantische bereik en de (cultuur)educatieve, vormende mogelijkheden ervan onderschat. Opera op tv trekt misschien tachtigduizend kijkers, wat voor tv heel weinig is, maar kom er maar eens om in de schouwburg. Ik moet altijd denken aan bbc-interviewer Alan Yentob met Dennis Potter. Potter was toen al bekend van de Singing Detective, hij bracht prachtig onder woorden wat volgens hem de mogelijkheden van tv waren, leidend tot een “common culture” van hoog niveau die de sociale lagen doorbrak. Tv als een sociaal-democratische schoolmeester. In feite ben ik dat ook geworden in het echte leven, denk ik. En daarom was ik zo geroerd door Potter. Ik herinner me ook dat toen ik als student een tv-toestel had gewonnen mijn hele vriendenkring zaterdagmiddags naar Ja zuster, nee zuster kwam kijken. En dat dat (één, hooguit twee netten) door iedereen met het ene toestel werd gezien. “Common culture”. Maar de Nederlandse intellectuelen hebben die handschoen nooit opgepakt. Gerrit Komrij heeft bijvoorbeeld in zijn grote boosheid in de jaren zeventig het medium an sich kapotgeschreven.’
Beerekamp: ‘Bij de NRC maakte Komrij echt school. Hoofdredacteur André Spoor sprak de legendarische woorden: “Onze lezers kijken geen tv.” Voor de verzuilde krant was de tv-recensie een poortwachter. De recensent vertelde of je van de uitzending van de vorige avond van een andere omroep had mogen genieten of niet. Maar toen de “vertrossing” van de publieke omroep plaatsvond, en programma’s werden gemaakt zonder ideologische waarde, verloor de tv-recensie zijn rol. Als je kranten uit de jaren tachtig terugleest zul je nauwelijks tv-recensies aantreffen.’

Dat zijn natuurlijk oude intellectuelen; hoe kijken intellectuelen er dan nu tegenaan?
Van der Kooi: ‘Ik geef les en mijn studenten kijken vaak geen tv. Ze hebben niet eens een tv. Ze kijken online wel tv-series, maar het komt zelden voor dat ze naar een tv-programma van de publieke omroep kijken. Ik wijs ze er vaak op, dring er bij ze op aan naar iets te kijken en vaak komen ze dan totaal verbaasd bij me terug over wat ze gezien hebben. Nederlands drama of documentaire. Verbaasd over hoe goed het was. Want vergis je niet: op Nederland is er nog steeds buitengewoon hoge kwaliteit documentaire en drama te zien.’
Beerekamp: ‘Nog steeds is er elke week tien tot vijftien uur televisie van hoge kwaliteit op de publieke omroep. Internationale kwaliteit. Dat zie je ook terug bij de Internationale Emmy’s – vorig jaar won Bianca Krijgsman die voor beste actrice met haar rol in De nieuwe wereld, dit jaar won Maarten Heijmans met zijn rol als Ramses.’
Hoe komt dat?
Beerekamp: ‘Talpa heeft nota bene ingezet op tv-drama van jonge makers, met heftige misdaadseries als Parels en zwijnen en de sociaal geëngageerde politieserie Bureau Van Speijck. De publieke omroepen lieten het toen op het gebied van drama afweten. Toen Talpa stopte, stroomden die makers door naar de publieke omroep, waar weer een vernieuwde interesse in drama was gekomen. Het Mediafonds stimuleerde dat flink. Vandaag heeft tv-drama bij de commerciëlen een veel lager budget dan bij de publieke omroep, en dat kwaliteitsverschil zie je aan alles.’
Van der Kooi: ‘Vaak als ik intellectuelen hoor klagen dat er alleen maar pulp op tv is, denk ik: waar kijk je dan naar? Want ze kijken naar het verkeerde. Er is ook zo veel moois. Met dank aan slimme coaching en talentontwikkeling van het Mediafonds – waar het kabinet de stekker uit heeft getrokken. Hopeloos.’
Even tussendoor. Geelen wil niets zeggen over zijn jonge opvolgers (vijf stuks). Correct. Beerekamp en Van der Kooi zeggen het te betreuren dat de Volkskrant niet meer een professionele, fulltime tv-recensent heeft. Blijkbaar, zegt Beerekamp, vindt de Volkskrant het medium niet belangrijk genoeg om erin te investeren. Zelf zegt hij nog drie jaar door te gaan, tot zijn pensioen.
Geelen: ‘Ik heb het zeven jaar lang enorm belangrijk gevonden, maar de laatste paar weken staan daar haaks op. Je ontdekt dat mensen net zo makkelijk niet naar een programma kijken. Maar die zeven jaar hebben wel iets met me gedaan. Ik ben bijvoorbeeld anders gaan praten, ik was soms ineens aan het tv-praten in mijn privé-leven.’
Beerekamp: ‘Dat je niet meer zegt: “Wat betekende dat voor jou?” maar: “Kun je beschrijven wat de sterkste emotie is die je ervaren hebt?”’
Geelen: ‘“Hoe kijk je daarnaar?”’
Beerekamp: ‘“Hoe sta je daarin?”’
Geelen: ‘Als dagelijkse tv-criticus zit je in een bubbel van websites die op elkaar reageren, er zijn steeds relletjes en voor je het weet ga je het belangrijk vinden wat mensen over je twitteren. Ik betrapte mezelf er net op, op weg hier naartoe, blijkbaar heeft rtl-baas Erland Galjaard iets over me gezegd in een interview, ik zie tweets voorbij komen. Maar eigenlijk doet het er niet toe.’
Nog een essayvraag dan: als televisie een gevoel van gemeenschap creëert, in hoeverre is televisie dan een representatieve weergave van de Nederlandse samenleving?
Alle drie, in koor: ‘Niet.’
Geelen: ‘Weet je wat je aantreft als je over het Mediapark loopt? De mensen die je tegenkomt zijn allemaal blank, tussen de dertig en 45, hebben een geruit overhemd, semi-hippe stappers van de Manfield en een klein bollend buikje.’
Beerekamp: ‘En als je een vrouw tegenkomt is ze secretaresse.’
Geelen: ‘Televisie leeft volgens bepaalde conventies. Hoewel we nu honderd kanalen hebben, ziet alles er grotendeels hetzelfde uit. Als er een mooi onderwerp de tv-wereld binnenkomt, wordt het door die molen van conventies gehaald en eindigt het zoals al het andere eruitziet. Dat betekent dat televisie altijd op zoek is naar hetzelfde soort mensen, die op dezelfde manier kunnen praten – ad rem, in oneliners.’
Van der Kooi: ‘Je weet binnen een minuut of iemand aan tafel bij De wereld draait door “het recht op terugkeer” krijgt.’
Beerekamp: ‘Wanneer er iets op verschijnt dat niet aan de conventies voldoet, lijken netmanagers niet te weten wat ze ermee aan moeten. Zondag met Lubach bijvoorbeeld: een fris programma, volkomen origineel in vergelijking met al het andere op tv. Het verhaal was dat de netmanager er nul keer om had moeten lachen. Zij snapte het niet. Pas toen ze zag dat het op internet populair was besloten ze met het programma verder te gaan. Ik zou niet durven zeggen dat mijn tv-rubriek zo’n invloed uitoefent, maar voor mij was het een extra reden zo enthousiast over Lubach te schrijven.’
Geelen: ‘Voor mij ook.’
Beerekamp: ‘rtl doet het qua diversiteit iets beter dan de publieke omroep, met Humberto Tan als uithangbord. Er komen daar meer gekleurde mensen aan bod, waarbij hun gekleurdheid niet het onderwerp van gesprek is. Dat is bij de publieke omroep vaak wel het geval. Nog een paradox: in de Randstad vinden we televisie, zeker populaire televisie, al snel heel provinciaal. In de provincies is het precies omgekeerd: vinden ze televisie heel erg iets van en voor de grachtengordel en klagen ze over het ons-kent-ons van Hilversum.’
Beerekamp, out of the blue, toevallig net als de bitterballen geserveerd worden: ‘Maken jullie je niet heel veel zorgen over waar het naartoe gaat?’
Van der Kooi: ‘Waar wat naartoe gaat?’
Beerekamp: ‘Wat? Alles. Het klimaat, vluchtelingen, terrorisme, populisme.’
Van der Kooi: ‘Op tv?’
Beerekamp: ‘Nee, gewoon, in de wereld. Ik maak me grote zorgen om Marine Le Pen, om Geert Wilders. Als GeenStijl aan de macht komt, ga ik tegen de muur.’
Geelen: ‘Maar GeenStijl komt niet aan de macht. Dat denk je alleen omdat je zoveel tv kijkt, Hans. Je hoort Geert Wilders iets extreems zeggen, of nu Donald Trump over dat er geen moslims de VS in zouden mogen. Dat onthoud je. Je onthoudt niet al die mensen die op tv komen om die bizarre uitspraken te weerleggen. Dan zijn we weer terug bij die vertekenende werking van de televisie, die het moet hebben van extremiteiten. Natuurlijk kan tv daar wel consciëntieuzer mee omgaan: ik vind Pauw vaak erg sterk, maar ik blijf me erover verbazen hoeveel ruimte er wordt gegeven aan mensen van Pegida of de Nederlandse Volksunie, die geen enkele maatschappelijke vertegenwoordiging hebben.’
Van der Kooi: ‘Ik ben van 1939, het jaar dat de grote ellende begon – die weer het gevolg was van 1914-1918. Het is allemaal zo kort geleden, het volgt elkaar zo snel op. Na de oorlog hebben we een periode van ongekende welvaart gehad, zeventig geweldige jaren. Ik als arbeidersjongetje kon gaan studeren, geweldig. Dat die periode nu tot een einde komt is duidelijk. Ik weet niet of je van veel televisie kijken een bange burger wordt, maar om te kunnen leven moet je kunnen vergeten, je moet bepaalde zaken kunnen verdringen – dat gunt de televisie je niet.’
Geelen: ‘Vorige maand overkwam me iets heel geks. Ik ging op vrijdagavond vroeg naar bed. Toen ik de volgende ochtend wakker werd bleek ik de aanslagen van Parijs volledig gemist te hebben. Alle feitelijke informatie was in drie regels op Teletekst samengevat. Maar op televisie zag je steeds ingelaste NOS Journaals, steeds Ron Linker voor een hek staan, die feitelijk weinig meer te melden had. Nieuwe informatie was er niet.
Die middag gaf ik een lezing en vroeg ik aan het publiek: “Wie is er hier bang?” De helft stak zijn hand op. Ik zat op weg naar die lezing in de tram en zag een helikopter overvliegen en ik dacht: verdomme, toch niet ook hier? ’s Avonds kwam ik thuis en keek ik cnn: nog steeds een balk met “BREAKING NEWS” in beeld, met permanent ooggetuigen en opgewonden reporters. Toen dacht ik: wie de hele dag deze carrousel heeft gezien, wordt vanzelf bang. Maar zou ik dat ook zijn als ik geen tv gekeken had, en het bij Teletekst had gehouden? Het eindeloos herhalen van die drie regels heeft al zo’n versterkend effect. En toch, de kans dat ik de staatsloterij win, is groter dan dat hier de granaatscherven mij treffen. Dus feitelijk is er verdomd weinig aan de hand. Maar dat is niet wat de televisie je vertelt.’
Beeld: (1) Van links naar rechts: Walter van der Kooi, Hans Beerekamp en Jean-Pierre Geelen; (2) Walter van der Kooi; (2) Jean-Pierre Geelen; (3) Hans Beerekamp.