NA RADOVAN KARADZIC’ ontmaskering doen wereldwijd verhalen de ronde die alle ingrediënten in zich hebben van een spannende film. Zo bespeelde Karadzic het afgelopen jaar geheel in vermomming in een klein nationalistisch Servisch café de gusle, een Joegoslavische knieviool met één snaar, terwijl hij en de andere stamgasten epische heldendichten over hem als oorlogsheld ten gehore brachten. Zijn portret hing er aan de wand, maar geen van de meezingende gasten had enig idee dat de echte Karadzic in hun midden was.
Of neem zijn verblijf in Oostenrijk, waar hij vorig jaar werkzaam was als wondergenezer aan huis bij daar woonachtige Serviërs. In Wenen bood hij zijn alternatieve diensten aan een Servische vrouw aan. Tijdens een consult in mei van dat jaar klopten twee agenten bij de vrouw op de deur. Zij was de vriendin van een Servische man die verdacht werd van moord, en de agenten deden een huiszoeking. Een van de agenten vroeg de daar toevallig aanwezige geneesheer om zijn papieren. Hij identificeerde zichzelf met een Kroatisch paspoort op naam van Petar Glumac, vrij vertaald uit het Servisch: Peter de Acteur. Volgens zijn papieren was hij 78 jaar, terwijl de met baard en witte lange haren vermomde Karadzic in werkelijkheid zo’n vijftien jaar jonger was. Het verschil in leeftijd viel de Weense rechercheurs niet op. Na Karadzic’ ontmaskering omschreven zij de man die ze tijdens de huiszoeking aantroffen als de rust zelve, behulpzaam bij het beantwoorden van vragen over de verdachte. Een scriptschrijver had het niet beter kunnen bedenken.
Door deze verhalen neemt de heldenstatus van Karadzic mythische proporties aan. Zijn heldendom is onder meer terug te voeren op de Bosnische oorlog in de jaren negentig. Nu zijn uitlevering aan het Joegoslavië Tribunaal een feit is, toont het Westen zich in de ogen van Serviërs wederom als een overwinnaar die één voor één hun voormalige leiders inrekent. Een voor de natie pijnlijke gewaarwording, omdat een groot deel van het volk van mening is dat hun machthebbers van de jaren negentig tegen de vijand vochten. In hun ogen bewandelden zij het rechte pad.
Een belangrijke notie hierbij is dat onder veel Serviërs het geloof heerst dat zij niet geheel – en volgens sommigen zelfs geheel niet – verantwoordelijk zijn voor de burgeroorlog, maar in het conflict vooral uit zelfbehoud hebben gehandeld. Toen in het begin van de jaren negentig de federatie Joegoslavië uiteen dreigde te vallen voelden de Serviërs zich, in tegenstelling tot de Slovenen, Kroaten en Bosniakken, wél verwant met Joegoslavië. Het waren juist de nationalistische leiders van de deelrepublieken Slovenië, Kroatië en Bosnië-Herzegovina die de weg naar onafhankelijkheid kozen. Aangezien er in grote delen van de twee laatstgenoemde republieken een overgrote Servische meerderheid was gevestigd, leidde dit tot een problematische situatie. Met het wegvallen van de Joegoslavische federatie werden de Serviërs in Kroatië en Bosnië-Herzegovina van de ene op de andere dag gedegradeerd tot minderheid.
De toenmalige Servische machthebbers – denk bijvoorbeeld ook aan Slobodan Milosevic – hadden vanuit Servisch perspectief weinig tot geen keus. Zij waren als het ware genoodzaakt een nationalistische koers te varen. Toen het Westen met het erkennen van de onafhankelijkheidsverklaringen van de deelrepublieken vrijwel direct partij koos voor de underdog, ontstond in Servië het gevoel van ‘wij tegen de rest van de wereld’. In dit licht bezien is Radovan Karadzic een Servische held uit de oorlogstijd. En zijn arrestatie is derhalve ‘een catastrofe’, zoals een Servische man het in het nieuws verwoordde, hiermee uitdrukking gevend aan de gevoelens van veel Serviërs.
De Servische heldenverering is in een breder historisch perspectief te plaatsen. Om te beginnen heeft ze haar oorsprong in de eeuwenlange rijke orale cultuur van de Balkan, die halverwege de negentiende eeuw uitdrukking vindt in de literatuur en waarin het gaat om de mythe – of realiteit – van een kleine Servische natie die ooit de talrijke Turken van het machtige Ottomaanse rijk trotseerde. Vanaf die tijd tonen veel schrijvers hun voorkeur voor een nationaal geïnspireerd epos.
Een beroemd voorbeeld is het boek Gorski vijenac (De bergkrans) van de Montenegrijnse dichter en bisschop Petar Petrovic Njegos, een aan het eind van de zeventiende eeuw gesitueerd verhaal over Vladika Danilo, de bisschop en soeverein van Montenegro. Montenegro is het enige Servische gebied dat niet door de barbaarse Ottomanen is veroverd (en het is eeuwen later Karadzic’ geboorteland). Danilo voelt zich gedwongen om in actie te komen op het moment dat sommige Montenegrijnse Serviërs zich tot de islam bekeren. Zij gelden als verraders die heulen met de Turkse vijand, een onbetrouwbaar volk dat een permanente bedreiging is voor de vrijheid van de Serviërs.
Voor Vladika Danilo is de totale, meedogenloze uitroeiing van de moslims de enige houdbare oplossing van het probleem. Hij leidt zijn volk door de hel van moord op weg naar eer en verlossing. Zijn woorden ‘Laat er eindeloze strijd zijn’ klinken ook nu nog vrijwel elk Servisch kind en elke volwassene bekend in de oren. ‘De Turkse koppen vlogen er als korenaren in het rond’, zei een van de beroemdste moderne schrijvers uit het voormalige Joegoslavië, Danilo Kis, over dit werk uit 1847.
Kortom, duidelijke taal in een esthetisch prachtig dichtwerk dat, bot gesteld, aan het eind van de vorige eeuw zijn weerslag kende in een bloedige burgeroorlog. De Bosnisch-Amerikaanse schrijver Aleksander Hemon gaat zelfs zo ver dat hij een lijn trekt tussen de daden van de hoofdfiguur uit De bergkrans en de rol van Karadzic in het Bosnische conflict. In Hemons optiek ziet de Bosnisch-Servische president zichzelf als de held in een episch gedicht die door toekomstige Servische generaties bezongen wordt.
Ook Karadzic is schrijver/dichter. Hij schreef zelfs nog tot een paar jaar geleden. In 2004 verscheen zijn eerste novelle, Cudesna hronika noci (Wonderbaarlijke kronieken van de nacht), die een jaar later zelfs genomineerd werd voor de Zlatni Suncokret (Gouden Zonnebloem), een in Servië prestigieuze literaire prijs. Het verhaal speelt zich af in het Sarajevo van 1980. Het is een quasi-autobiografisch verhaal met in de heldenrol Jakob Crnkovic, net als Karadzic psychiater van beroep. De voornaam van het hoofdpersonage is een duidelijke verwijzing naar Jakob uit het Oude Testament, die koste wat het kost zijn (Slavische) god bleef dienen. Met de keuze van de achternaam lijkt de auteur te verwijzen naar Milan Crnkovic, de vice-voorzitter van Samen voor de Waarheid, een vereniging van burgers die zich in eerste instantie alleen met vluchtelingenkwesties bezighield, maar zich in het begin van deze eeuw inzette voor een onafhankelijke Servische republiek in Bosnië-Herzegovina. Een afscheiding waar Karadzic al jaren van droomt.
Hoewel het een novelle is, heeft de auteur verschillende gebeurtenissen ontleend aan de werkelijkheid. Zo komt hoofdpersoon Jakob Crnkovic door een internationale samenzwering als politiek gevangene in de gevangenis terecht. In 1980 zat Karadzic in totaal 330 dagen – weliswaar wegens fraude – in de gevangenis van Sarajevo. Uiteindelijk kwam hij zonder veroordeling vrij. Ook komt in het boek het overlijden van maarschalk Josip Broz Tito voor, waarna Joegoslavië uiteenvalt. In de realiteit is dit historisch gezien een keerpunt in de geschiedenis van de Balkan.
Verder beschrijft Karadzic in Wonderbaarlijke kronieken van de nacht een internationale complottheorie tegen Serviërs. Net zoals een andere Servische verdachte van oorlogsmisdaden, Milorad Ulemek, dat doet in zijn bestseller Gvozdeni rov (IJzeren loopgraaf). Het is een geliefd thema onder Servische lezers die zich herkennen als slachtoffer van een internationale samenzwering. Want volgens de Servische bevolking is er jarenlang met Servië gesold. Telkens weer rekende de internationale gemeenschap, zonder enig gevoel voor historisch besef, abrupt af met de wensen en rechten van de natie.
Het verlies in de Krajina valt de Serviërs nog steeds zwaar. Krajina is een randgebied waar al decennialang overwegend Serviërs woonden en dat na de Tweede Wereldoorlog binnen het Joegoslavische bestel door de uit Kroatië afkomstige maarschalk Tito als Kroatisch grondgebied werd aangewezen. Honderdduizenden Serviërs zijn daar tussen 1992 en 1995 tijdens de Krajina-oorlog door de Kroaten vermoord of het gebied uit gejaagd. Van die verjaagde groep wonen er vandaag de dag nog steeds velen in vluchtelingenkampen. Daar wordt in het Westen amper bij stilgestaan: in de heersende westerse opvatting is het conflict op de Balkan namelijk gereduceerd tot een goed-foutkwestie waarin de Serviërs fout zijn. En dat is een al te gemakkelijk uitgangspunt. Juist dit zwart-witdenken verklaart de Servische verongelijkte houding.
Ook toonde het Westen geen begrip voor Servië toen eerder dit jaar de etnische Albanezen de onafhankelijkheid in de provincie Kosovo uitriepen. Een groot deel van de internationale gemeenschap was er als de kippen bij om de provincie als natie te erkennen. Weer werd Servië zonder pardon buiten spel gezet. Met name de snelheid waarmee die erkenning van de onafhankelijkheid door de buitenwacht plaatsvond, kwam hard aan bij de Servische bevolking.
In de westerse optiek reageert Servië op al deze gevallen verongelijkt. Hopelijk kan eenieder in Servië in de nabije toekomst onder ogen zien waar Karadzic en hun andere helden al dan niet schuldig aan zijn, zonder naar een ander te wijzen en zonder in de slachtofferrol te kruipen. Met de vorming van de nieuwe pro-Europese Servische regering ziet het ernaar uit dat met deze omslag is begonnen.
Devid Ilievski is docent journalistiek aan de Hogeschool van Amsterdam