Wilders zal bij de verkiezingen hetzelfde beloven als David Cameron: maak mij de grootste partij, en er komt een volksraadpleging. In het spoor van de Britten hebben politici in heel Europa het referendum ontdekt als politiek drukmiddel. De volkswil wordt aangeroepen uit een of ander verheven ideaal – de onafhankelijkheid van de Europese Unie – maar waar het werkelijk om gaat zijn politieke ambities en afrekeningen.

Wat zo pijnlijk was aan de Britse situatie is dat er een ongemakkelijke afstand bestond tussen het dramatische taalgebruik over democratie, zeggenschap en onafhankelijkheid uit de campagne, en het feit dat het referendum aanvankelijk alleen werd aangekondigd om een sluimerende partijrevolte de kop in te drukken. In verschillende Britse commentaren kreeg Cameron het terechte verwijt dat hij de geschiedenis in gaat als de premier die de toekomst van het naoorlogse Europa op het spel zette uit partijpolitieke overwegingen. Dat hij slachtoffer werd van zijn eigen lichtzinnigheid is alleen voor toekomstige historici misschien een aardige ironie.

Boris Johnson, op zijn beurt, was zo mogelijk nog onverstandiger. Op de dag dat hij zijn steun voor het vertrek uit de Unie kenbaar maakte in The Daily Telegraph had hij een tweede artikel achter de hand, waarin hij zich juist uitsprak voor de blijvers. Pas op het laatste moment werd de teerling geworpen – en nu hij aan de andere kant van de Rubicon staat, twijfelt hij ineens of dat zo verstandig was. Dus betoogt hij nu dat de soep ook weer niet zo heet gegeten hoeft te worden als hij hem zelf opdiende.

Onder de kiezers overheerst de vertwijfeling. Enkele ongelukkigen verklaarden dat hun stem voor vertrek een proteststem was – uitgebracht omdat ze dachten dat de blijvers wel aan het langste eind zouden trekken. Ook onder politici is er paniek. In een interview zei een woordvoerder van de vertrek-campagne op de vraag welk plan er nu klaarligt: ‘We hebben geen plan. De premier had een plan moeten hebben.’

Dus gaan er stemmen op om de uitslag gewoon te negeren. Formeel mag het parlement zich over de uitslag buigen, en gezien de krappe uitslag, de chaos waar het land in gestort is, en de ontreddering bij zelfs een deel van de stemmers voor vertrek, pleiten sommige politici er nu voor om de uitslag naast zich neer te leggen. Dat is goedkoop, en wijsheid achteraf. De vraag is hoe het zo ver heeft kunnen komen dat er niet beter is nagedacht over alle denkbare consequenties van de raadpleging – nog zo’n lichtzinnigheid. Waarom werden er niet meer eisen gesteld aan het percentage voor- of tegenstemmers? En waarom, als het om zo een fundamentele kwestie gaat, was het referendum raadgevend?

Nu ook in Nederland stemmen opgaan voor een uittredingsreferendum zal het een belangrijk verkiezingsthema worden. Hoewel een referendum over het lidmaatschap van de Europese Unie op zichzelf niet per definitie illegitiem is – vragen die gaan over de politieke orde zelf liggen strikt genomen buiten het parlement – is de wijze waarop dat referendum tot een politiek drukmiddel is afgewaardeerd pervers.

Maar een eventueel referendum moet wel serieus genomen worden. Voor het wijzigen van de grondwet is in de beide Kamers in twee stemmingen, met daartussen verkiezingen, een tweederde meerderheid nodig. Het lidmaatschap van de Europese Unie is een vraagstuk in dezelfde orde van grootte. Als het referendum komt, zou het aan dezelfde eisen van zorgvuldigheid moeten voldoen: de minimale opkomst moet gelijk zijn aan het quorum van het parlement (de helft plus één) en in twee afzonderlijke stemrondes moet een tweederde meerderheid behaald worden.