Het is een grijze ochtend in Amsterdam, mensen komen met plakkend haar en druipende jassen binnen lopen in het café van het debatcentrum aan het Leidseplein. Iets verderop leunen mensen tegen de gevel van de Apple Store, in een poging nog een beetje droog te blijven terwijl ze wachten tot de ‘Genius Bar’ opengaat en ze hun gebarsten schermen en telefoons-in-glazen-met-rijst kunnen inleveren.

Bijna zou je willen klagen over het herfstweer, en dan denk je: in de herfst hoort het te regenen en zolang het weer zich gedraagt zoals het zich hoort te gedragen moeten we dankbaar zijn. Bovendien: don’t forget about de historisch lage waterstand door de droogte van vorig jaar. Kortom, je denkt aan de voortdurende klimaatcrisis, daar denk je de hele tijd aan, en elke keer als je er niet aan denkt voel je je daar schuldig over, want een groter probleem is er niet.

Met andere woorden, ik hoop dat mijn koffiedate een vrolijker onderwerp ter tafel brengt.

‘Ella Vogelaar is dood’, zegt ze.

‘Honden en katten gaan dood, mensen overlijden’, zeg ik, want er zijn nog een paar dingen van mijn opvoeding die ik niet ben vergeten.

‘Weet je waar ik nu zo bang voor ben?’

‘Nou?’

‘Dat iedereen nu weer over dat GeenStijl-filmpje begint. Dat het vanavond op alle journaals wordt herhaald. Dat filmpje waarin die jongen zijn roze microfoon onder de neus van minister Vogelaar stopte en die daar minuten lang onder hield terwijl zij duidelijk maakte dat ze geen interview met hem wilde doen. Die oervervelende, papperige GeenStijl-interviewer. Ik ben als de dood dat hij straks besmuikt smalend bij elke talkshow nog eens over dat filmpje mag komen vertellen. Hoe heet-ie? Rutger Bregman.’

‘Nee, Rutger Castricum.’

‘Die zogenaamd anti-publieke omroep was en nu zijn zakken vult met publieke-omroepgelden voor programma’s waar niemand naar kijkt.’

‘Dat filmpje schept meteen het media-narratief. Vogelaar werd als klassiek linkse vakbond-PvdA’er gebroken door een nieuwrechts internetplatform. Een kantelmoment in de mediacultuur. Haar overlijden wordt meteen tot dat ene lullige filmpje gereduceerd.’

Ik kan nooit zo goed tegen zelfmoordnarratieven, zeg ik. Voor zover ik iets weet van depressies, weet ik dat je nooit in iemand anders depressie kunt kijken, ze zijn niet iets dat je iemand anders kunt uitleggen, kunt terugbrengen tot logische oorzaken en gevolgen (Harry Mulisch: ‘Geen gebeurtenis was zo klein of iemand pleegde er zelfmoord om. Geen gebeurtenis was zo groot of iemand pleegde er geen zelfmoord om’).

De woede en het verdriet, je kunt ze van tevoren uittekenen

Maar in die media is niets zeggen geen optie; bij de zelfmoorden van schrijvers als Joost Zwagerman en Wim Brands werden hele oeuvres teruggelezen, alsof hun zelfdoding het enige mogelijke slot van hun werk was. Terwijl het toch een momentopname is?

‘Ik zou gewoon willen dat er wordt gezegd: “Ella Vogelaar is overleden en dat is ongelooflijk verdrietig.” En dat het daarbij blijft. Punt.’

‘Geen geforceerde duiding.’

‘Ik heb steeds vaker dat er iets gebeurt en dat je al precies weet hoe het in de media zal worden uitgespeeld’, zegt ze. ‘Alsof er een stappenplan is. Een afvinklijst. Een advocaat wordt doodgeschoten – eerst breaking news. Dan komen een voor een de burgemeesters, en advocaten, en parlementariërs en bewindslieden naar voren en geven korte oneliners. “Het is een schande, een aanslag op onze rechtsstaat, onze gedachten zijn bij zijn nabestaanden.” Ik zeg niet dat die woede en dat verdriet niet oprecht zijn, alleen dat je ze van tevoren kunt uittekenen.’

‘Dan een NOS-item met Gerri Eickhof die door de buurt loopt en een toevallige schilder of vuilnisman interviewt die in de verte iets heeft gehoord.’

‘Zo’n man die het erg vindt wat er is gebeurd, maar ook denkt: wauw, ik ben op tv. Je ziet het aan zijn ogen.’

‘En dan de talkshows. Je kunt weddenschapjes sluiten over wie waar te gast is. Poules waarbij Peter R. de Vries opduikt. Of die auteurs van Mocro maffia.’

‘En dan over een aantal maanden een interview met de weduwe. Een mooi, groot interview dat begint met: “Het was een dag zoals alle andere. De kinderen waren al bijna te laat voor school”, et cetera. Zo beginnen alle interviews met nabestaanden; altijd wordt beschreven hoe de dag verliep tot het nieuws binnenkwam – een telefoontje van de ambassade, een politieagent aan de deur, een nieuwsbericht op internet. Een doodnormale dag die ruw wordt verstoord. En dat dan lekker pakkend beschreven. Instant sensatie.’

‘En dan een paar maanden na dat interview: een boekcontract.’

‘En als dat boek dan een jaar later verschijnt een rondje langs de talkshows. Waarbij de hele gebeurtenis door de presentator eerst opnieuw moet worden naverteld, want het publiek is het alweer voor tweederde vergeten omdat er in de tussentijd nog twintig of dertig van zulke nieuwscycli zijn geweest.’

‘We worden cynisch. We hebben het al te vaak meegemaakt.’

‘We worden oud. Dat is ook wat waard.’

‘Arme Ella Vogelaar.’