Behalve Hugo Claus die op zijn negentiende De Metsiers publiceerde zijn er weinig schrijvers die zo’n vliegende start hebben gekend als Jacq. Hij debuteerde op zijn 21ste met twee boeken tegelijk om een jaar later met Anatomie van een glasachtig lichaam een stevig vervolg op zijn eerstelingen te leveren. Daaruit bleek al dat hij geen schrijver van dunne boekjes zou worden. De reeks van publicaties uit zijn beginperiode culmineerde in het even eigenzinnige als curieuze en geruchtmakende Kaleidiafragmenten uit 1970, een boek zonder paginering of verhaal, eindigend met een register van woorden en begrippen die naar alles en niets verwezen, en waarvan elke boze lezer op z’n minst de humor had kunnen inzien.

Naar opzet en vorm is het onmiskenbaar verwant met (zo niet geïnspireerd door) Oswald Wieners bizarre ‘roman’ Die Verbesserung von Mitteleuropa die in januari 1969 was gepubliceerd. In de fragmenten wemelt het van ironische, geestige of scherp geformuleerde passages (gelardeerd met tal van knipogen) die uiteindelijk een beeld van totale ontregeling oproepen. De verleiding om eruit te citeren is groot, maar moet hier worden bedwongen.

Wat mij in die eerste jaren frappeerde was niet alleen zijn productieve, kosmopolitische geest met betrekking tot het creatieve werk, maar ook zijn essayistische talent en de almaar groeiende vertaaldrift. Ik herinner aan zijn aandeel in de vertaling van Claude Lévi-Strauss’ gecompliceerde studie La pensée sauvage die in 1968 als Het wilde denken verscheen. Ook in zijn latere vertalingen (denk aan het prachtige portret van de schizofrene dichter Alexander März) voegde hij zich naar de regels van het grammaticale spel en schreef hij een vloeiend en bloeiend Nederlands. Paste Jacq zich aan wanneer hij vertaalde, hij behield zich het recht voor volstrekt eigenzinnig te handelen waar het zijn creatieve werk betrof. ‘Ni Dieu, ni Maître’ was de gedachte die hieraan ten grondslag lag.

Ik leerde hem in het woelige jaar 1968 persoonlijk kennen toen hij met Rosa, zijn herdershond, in de Korsjespoortsteeg woonde. Het was een nogal morsige omgeving die goed bij zijn werk en persoon paste, waarmee in dit geval niets negatiefs wordt bedoeld. Wij sympathiseerden met elkaar, al bestond er een hemelsbreed verschil wat inhoud en verschijningsvorm van ons werk aanging. Hij was de op en top geëngageerde schrijver, waar ik zelf een meer esthetisch gerichte inslag vertoonde. Het kwam neer op het verschil tussen bier en wijn, zal ik maar zeggen. Het beet elkaar niet en qua mentaliteit stemden we in menig opzicht overeen. Omdat ik toen het tijdschrift Raster dreef en ook bereid was ongemakzuchtige stukken van grotere lengte op te nemen, wilde Jacq graag enkele bijdragen leveren. En ja, daar viel een stuk van 36 pagina’s in de bus getiteld Topografie van een materialistiese literatuurteorie, kort daarop gevolgd door Woekering van betekenissen dat slechts 24 bladzijden besloeg. Overbodig te zeggen dat de spelling in het kielzog van de revolutie drastische veranderingen had ondergaan.

In de eerste zes jaar leverde Jacq slechts drie bijdragen die blijkbaar zoveel indruk maakten dat hij sindsdien met het in de pers vermaledijde blad werd geassocieerd. In 1976 trad hij toe tot de redactie van Raster-nieuwe-stijl, samen met de al evenzeer betreurde Henk Bernlef die kort daarvoor nog als een tegenstander van de zogenaamde wartaal-auteurs van Raster werd gezien. Zoals bekend zou Jacq Vogelaar als redacteur gaandeweg een prominente rol gaan vervullen.

Wat me in de beginjaren en ook later trof was zijn vermogen het abstracte (de idee of gedachte) met het concrete (de materie of het tastbare) te verbinden. Toen hij in de jaren zeventig aan Raadsels van het rund werkte en wij elkaar ergens in Zuid-Frankrijk een keer ontmoetten, was hij op een zonnig grasveld bij zijn onderkomen een houten toestel aan het timmeren dat eruitzag als een sterfstoel. Het bleek een zetel voor psychiatrische patiënten, die op gruwelijke wijze werden klemgezet en van een houten schedelkap voorzien, waardoor de proefpersoon tot spreken zou worden gedwongen. De sterfstoel – een woord dat Breytenbach gemunt heeft – was ook spreekstoel. De schrijver reconstrueerde hem aan de hand van een historische werktekening om te onderzoeken hoe zoiets in de praktijk zou werken. Het ‘proefondervindelijk gedicht’ van Lucebert werd daarmee in proefondervindelijk proza omgezet. (De ‘lazy dog’ of martelstoel staat op pagina 132 van Raadsels van het rund afgebeeld.)

We zijn nu heel wat jaren verder en de gelederen dunnen langzaam uit. Geen mens ontloopt het regime van de tijd. Maar de tijd die ons gegund is biedt de ruimte om die naar aard en aanleg te benutten. Jacq heeft zijn tijd en ruimte ondanks tal van fysieke ongemakken als geen ander benut. Met het oog op de onvermijdelijke loop der dingen besluit ik, bijna vijftig jaar na Jacqs debuut, met een kort gedicht uit De Byzantijnse trilogie van de Zweedse dichter Gunnar Ekelöf. De verzen uit dat lyrische epos zijn gesitueerd in de elfde eeuw toen het Byzantijnse rijk door intriges, politieke moorden en interne machtsstrijd ernstig verzwakte (een situatie die Jacq zeker zou hebben geboeid). Een gefolterde en blind gestoken Koerdische grensvorst, door zijn kwelgeest gefeliciteerd met zijn martelaarschap, zegt dan het volgende:

Ons gesprek

op de weg tussen Water en Dorst

doet mij denken aan

de bloeitijd van mijn jeugd

Ik zei tegen mezelf

Over vijftig jaar

als ik door lange zelfbeschouwing

zo zwak als een jonge vogel ben geworden

Jacq heeft zijn tijd en ruimte ondanks tal van fysieke ongemakken als geen ander benut

zal ik worden herinnerd aan de weg

tussen de drenkplaatsen ‘Ja!’ en ‘Nee!’

En hoe we de kamelen over bergen

en door dalen voerden

en hoe ik kampvuren voor hen ontstak

door takjes van de boom Niets

en de boom Iets

tegen elkaar te wrijven.

Nu Jacq er niet meer is, behalve in zijn werk en onze herinneringen, wrijven ook wij steeds vaker takjes van de boom Niets tegen die van de boom Iets. Een verhevigd tijdsbesef dringt zich op. Zoals een andere dichter schreef:

Tijd is een slak in tomeloze vaart.

Voor kinderen

traag verlopend wordt zijn gang door

niets gestuit

totdat je aan de zoom van bitterzoete

wateren ligt opgebaard.


H.C. ten Berge is dichter, schrijver en vertaler. In 2006 kreeg hij de P.C. Hooftprijs voor zijn gehele oeuvre. Deze tekst werd uitgesproken op de begrafenis van Jacq Vogelaar op 18 december

beeld: Eduard de Kam