Commune in Amsterdam, 1979 © ANP

Als De saamhorigheidsgroep een toneelstuk zou zijn – daar leent deze roman van Merijn de Boer zich namelijk goed voor – dan zou je uit het publiek voortdurend zo’n onderdrukt gelach horen van toeschouwers die niet weten of ze nu mogen lachen of niet. Deels komt dit door het onderwerp. Het verhaal is opgebouwd rond een links-idealistische vriendengroep in de jaren tachtig. De leden leveren tien procent van hun inkomens in voor uiteenlopende projecten als ‘gehandicapte prostituees in Honduras’ en ‘lesbische radiopioniers in Tanzania’.

Is dit satire? Mogen we al grinniken? Helemaal zeker is het niet, want de toon is uiterst ironieloos, klassiek verhalend, een tikje archaïsch, maar zonder ingewikkelde zinnen, en vooral vol schitterende observaties, zoals hoe de groep hun vergaderingen, in een huiskamer in Heemstede, ‘altijd even met een knuffelronde’ beginnen, elkaar kennen uit huizen van Nivon Natuurvrienden, knutselen met wat ze ‘closetrollen’ noemen, en waar de mannen mutsen en sjaals breien voor de hele groep.

Of kijk eens hoe De Boer de voorzitter, Bronno genaamd, neerzet in New York, waar hij Bernhard, oud-lid van de groep en dan inmiddels VN-ambassadeur, dertig jaar later komt opzoeken: ‘Bij de anwb-winkel op de Gedempte Oude Gracht had hij een kaart van New York gekocht. Hierop had hij met een potlood de wandelroute uitgestippeld. De kaart had hij vervolgens in een plastic hoes gestopt, waar hij met een priem twee gaatjes in had gemaakt. Daar had hij ten slotte een oud brillenkoord doorheen geregen, zodat de kaart nu aan zijn nek bungelde terwijl hij door de straten van Brooklyn liep.’

Meesterlijk. Vooral omdat je toch empathie met Bronno blijft voelen. Ieder personage krijgt in dit boek zo’n bevreemdend, mild-komisch straallichtje op zich gericht, maar niemand wordt écht belachelijk gemaakt, sterker nog, hun humoristische dimensie maakt ze alleen maar menselijker, tragischer.

De voornaamste hoofdpersoon, Bernhard, realiseert zich op een nacht in New York dat hij maar één jaar echt gelukkig is geweest, bezield heeft geleefd. Dat was begin jaren tachtig, maar niet vanwege de warme verbondenheid van die knuffelgroep, nee, het gebeurde tijdens een stiekeme affaire met Liza, vriendin van de gekwelde portretkunstenaar Tristan. Maar de lezer ontdekt, door perspectiefwisselingen, dat het voor Liza heel anders ligt, dat het niet zo stiekem was als Bernhard meent en er bij Tristan iets door in werking is gezet dat de rest ontgaat.

Bloedserieus én hilarisch, De Boers stijl is volstrekt nieuw

Is dat de bewering van deze roman? Dat we langs elkaar heen leven en zelfs onze gelukkige herinneringen illusie zijn? Ook dat blijft ongewis. Het rare is dat ondanks de soms karikaturale trekken en ronduit kluchtige verwikkelingen toch de indruk blijft hangen van een doorvoeld en authentiek realisme: ja, zo doet het dagelijks leven zich precies voor.

Intussen bouwt onze ingehouden lach zich onderhuids op, pagina na pagina, maar nergens komt er een ondubbelzinnige dijenkletser voor de ontlading, zodat die humor wat begint te irriteren, en al die glasheldere, broodnuchtere scènes een tergende spanning krijgen. En dat – maar het blijft raden naar die intentie – zal De Boers opzet zijn: een ruimte openen die bloedserieus én hilarisch is, waarin die twee even sterk aanwezig zijn, en die daarom zo blijft intrigeren. Ik heb de vierhonderd pagina’s gretig in anderhalve dag gelezen en loop er nu al dagenlang over na te denken.

Zo zoek ik steeds naar vergelijkingen om zijn stijl te plaatsen – Arnon Grunberg, Alex van Warmerdam, Kafka, Howard Jacobson? – maar die vallen een voor een af. Deze humor lijkt toch vooral op die in De Boers eerdere boeken zoals ’t Jagthuys (2016) en De nacht (2014). Het kan dus nog: dat een auteur een volstrekt nieuwe stijl ontwikkelt, die werkelijk afwijkt van die van zijn generatiegenoten (De Boer is van 1982).

Dit is schrijven met een pokerface: nergens is de auteursbedoeling af te lezen. De Boer doet niet aan subtiele signalen, essayistische duiding, ironische registers. Het is louter showing, consequent doorgevoerd. Vandaar ook die theaterassociatie. Vooral de passages met veel dialoog kun je onbewerkt op de planken brengen.

Wat wil hij nu precies met die saamhorigheidsgroep? Haar bespotten? Dat niet, want de leden komen met veel empathie levensecht uit de verf. Haar symbool laten staan voor het failliet van linkse wereldverbeteraars? Later blijken ze allemaal banen te hebben zoals bij Shell en kpn. En zo saamhorig waren ze eertijds al niet, met hun onderlinge overspeligheid en hun geraffineerde misleidingen, manipulatie, kinnesinne. Maar de totaal niet idealistische Bernhard, die aan de andere kant van het spectrum staat, komt er wat dat betreft niet beter vanaf.

We zien het allemaal voor ons, in korte scènes, bijtende dialoogjes, en toch is dit allerminst een politieke roman. Ook al zo wonderlijk: ondanks het onderwerp, ondanks het omslag van de iconische psp-poster (naakte vrouw met koe), en ondanks het feit dat deze roman begint bij de VN in New York en eindigt in Jeruzalem, is dit in het geheel geen politieke roman.

Er gebeurt iets wat veel zeldzamer is: De Boer heeft een luikje gevonden naar een eigenzinnig romanuniversum. Daarin is het heldere raadselachtig en het bespottelijke ontroerend. Overal hangt de bittere grijns van het sardonische.