Op een SLAA-avond in Amsterdam werd schrijvers gevraagd wat ze het liefst van zichzelf in het Letterkundig Museum zagen liggen.
‘Mijn vlakgommetje’, zei Esther Jansma.
In het NIAS, een instelling waar ik vijf maanden geconcentreerd heb zitten werken, lag steeds een scheermes in mijn vizier. Dit vanwege Willem van Ockham, die zevenhonderd jaar geleden al opmerkte dat als het kort kan, het kort moet. Snoei het overbodige uit je redenaties, of, zoals hij letterlijk zei: ‘Je moet het aantal entiteiten niet groter maken dan nodig is.’
Ja, maar wat is nodig; wat overbodig? Wanneer naar het scheermes of de vlakgom gegrepen?
Als het niet kort kan, het niet kort moet, zo is het ook nog eens een keer, maar je zou het de laatste tijd wel denken. Tenminste, als het om vertolkingen gaat. Bij oorspronkelijk werk lijkt lang juist populairder geworden, wat vast te maken heeft met het gemak van de tekstverwerker, en de Nederlandse lezer is kennelijk ineens dol op pillen.
Kijk maar naar Haruki Murakami’s De opwindvogelkronieken (890 blz.), Jonathan Littells De welwillenden (962 blz.) en Roberto Bolaño’s 2666 (1101 blz.), drie recente succesboeken. Of anders naar de opmars hier van de lijvige biografie.
Maar op het terrein van de vertolkingen is het een en al gesnoei en gesnij. In de vertalerij staat de hakbijl zelfs klaar, onder het mom van het smoezelige woord hertaling. ‘Wat is hertaling eigenlijk?’ vroeg iemand. Ik zou zeggen: van dezelfde taal andere taal maken.
Neem die hakbijl letterlijk. In de VPRO-gids van 24 juni wordt Ivo de Wijs geïnterviewd. Hij is de hertaler van Woutertje Pieterse en Camera Obscura, en nu dan van negentiende-eeuwse griezelverhalen à la Edgar Allan Poe. Hij spreekt in kort bestek zijn afkeer uit van literaire ‘piemelgeintjes’, heft de slogan ‘Go for the kill’ aan en typeert zichzelf in zijn nieuwe rol als ‘beul’, een vergelijking die ik even oppak, zonder me speciaal tot De Wijs te bepalen.
In The Aesthetics of Music (1997) stelt de Britse filosoof Roger Scruton zich een paar ontologische vragen over muziek en de uitvoeringspraktijk van muziek. Hoelang blijft een muziekstuk in een vertolking zichzelf? Kun je bij een arrangement nog spreken van hetzelfde stuk? Ja, zegt Scruton, want je herkent het als hetzelfde. Een oorspronkelijk werk is zo gauw niet stuk te krijgen. Dat geldt ook voor boeken. Trouwens, bewerkingen kunnen geweldig zijn; in feite doen we nooit iets anders dan wat er al is interpreteren of van commentaar voorzien.
In vroegere eeuwen, tot aan de Romantiek met haar bevlogen ideeën over goed, mooi en waar, was muziek of literatuur helemaal niet de deftige aangelegenheid die ze later, met ruggesteun van de gegoede burgerij, in de culturele praktijk van het Westen is geworden. Maar het kentert weer, op dit eigenste moment; het benauwde en benauwende gaat er weer van af. Zie ons joelen in de Stopera als we de kans krijgen! Ik denk aan Gerard Hengeveld, een klassieke pianist, die op partijtjes graag potpourri’s speelde. Hij heeft er zijn reputatie mee verknald en is alleen nog bekend als de maker van enkele leerboeken, alsof hij een mindere pianist werd omdat hij van een grap hield. Nu zou hij het makkelijker hebben, al lijkt de klassieke muziek nog steeds een lijntje met het hogere, of Hogere, te hebben, en ja, muziek is lijfelijk maar ook ongrijpbaar; dan krijg je dat.
In de literatuur is het proces duidelijk te volgen. Niet te geloven hoe snel de veranderingen gaan. Boeken lijken amper nog de plechtige zaak die ze zo'n 150 jaar waren. Ze hebben aan vanzelfsprekend gezag ingeboet. De meeste uitgevers kijken tegenwoordig wel uit om boeken te brengen die alleen voor zogenaamde toonaangevenden interessant zijn maar verder niet worden gelezen. De literaire markt is vercommercialiseerd en gedemocratiseerd, wat het moeilijker maakt voor bepaalde genres, maar er was geen houden aan. Topadjectieven zijn nu spannend, actueel en, als vanouds, goed.
Het zal daarom zijn dat nu in de vertalerij hier en daar weer openlijk wordt gehakt en niet alleen door hertalers als De Wijs. Onlangs werd bekend dat Signatuur (Bruna) een monsterroman (932 blz. in het origineel) van de Spaanse Almudena Grandes in afgeslankte versie ging uitbrengen (is inmiddels gebeurd: Het ijzig hart, vert. Mia Buursma en Ans van Kersbergen). Ja, ik zuchtte destijds ook bij de omvang, maar Grandes bleek wel waar te maken dat ze al die woorden nodig had gehad; familiekroniek, hè. Wat mij zo verbaast is dat ze akkoord ging met deze bekorting van ik schat tien procent. Hoe onverschillig kun je als schrijver zijn ten aanzien van je vruchten?
Het was zó raar dat het, misschien wat gechargeerd, in de Volkskrant stond. Wie weet was dit het aanwijsbare moment dat er een hek van de dam ging. Zoiets ruiken nieuwsmensen.