Het Engelse spook is ontdekt als groeimarkt. Elke televisiezender heeft wel een reality show met spoken, een beetje kasteel houdt spookexcursies en bespookte huizen blijken een goudmijn voor makelaars («three bedrooms, original fireplace, own ghost»). Het oudste spookgenootschap van het land, The Ghost Club Society, vreest dat de commer ciële spokenjacht ten koste gaat van het wetenschappelijk onderzoek en zelfs gevaar kan opleveren voor de volksgezondheid. «Sommige spoken voelen zich uitgebuit en gaan zich agressiever gedragen», waarschuwt spookdetective Trevor Kenward.
Onlangs had ik mijn bovenbuurman Geoffrey op bezoek, een welbespraakte verzekeringsjurist die naar zijn werk fietst, maar voor het overige een stiff upper lip-Engelsman is. Hij vertelde over een weekeinde dat hij met een paar vrienden en veel wijn had doorgebracht in een cottage te Somerset. Op een nacht had hij het gezien: het spook dat daar rondwaarde. Door het open raam vloog de geest naar binnen om weer te verdwijnen door de toch al krakende deur. Het was een mistige schim, herinnerde Geoffrey zich.
Mijn buurman is geen uitzondering. De moeder van een kennis zag haar overleden moeder eens rondspoken in het familiehuis te Flitwick, Bedfordshire. Ze had echt niet te veel verhalen of gedichten gelezen van Shakespeare (Macbeth en Hamlet), Charles Dickens (A Christmas Carol), Oscar Wilde (The Canterville Ghost), Arthur Conan Doyle (The Secret of Goresthorpe Grange), W.B. Yeats (The Ghost of Roger Casement), Alfred Hitchcock (Ghost Stories for Young People) of Dylan Thomas (Before I Knocked). Het spook was net zo echt als al die duizenden familiespoken. Zelfs immigranten gaan spoken zien. Vorig jaar vertelde de oude Albert Heijn voor de radio dat hij en zijn vrouw in hun kasteel te Herefordshire gezelschap hadden van een trouwe huisgeest.
Waar de Amerikanen ufos hebben, de Scandinaviërs trollen, de Duitsers Nibelungen, de Nederlanders kabouters, daar hebben de Engelsen hun spoken. En nu het spiritualisme het bij de Engelsen langzaam lijkt te gaan winnen van het scepticisme komt het spook steeds meer in de belangstelling te staan. Neem Lord William Rees-Mogg, oud-hoofdredacteur van The Times en ex-voorzitter van de programmaraad van de BBC. In The Times schreef deze icoon van het establishment dat spoken, waar hij heilig in bleek te geloven, interessante filosofische vraagstukken opwerpen, bijvoorbeeld over de menselijke existentie, tijd en zwaartekracht.
Het spook van de West-Londense wijk Hammersmith heeft een ander vraagstuk opgeworpen. In de donkere dagen voor Kerstmis 1804 hadden verscheidene buurt bewoners dit spook zien rondhangen. Na een bezoek aan de lokale pub The Black Lion liep douanier Francis Smith het spook tegen het lijf en vuurde meteen. De gedode verschijning bleek een 29 jaar oude, in het wit gehulde stratenmaker te zijn. De jury achtte doodslag bewezen, maar de rechter veranderde het in moord. Smith werd ter dood veroordeeld, een straf die werd omgezet in één jaar onbetaalde arbeid. In 1984 bogen rechters zich nog eens over deze zaak. Was er geen sprake van voorwaardelijke opzet in plaats van moord? Of was het toch zelfverdediging?
De geest van de ongelukkige stratenmaker hangt nog steeds in de pub rond, vermoedt serveerster Stacey: «Een van mijn collegas dacht eens een klant te zien zitten, maar toen hij de tafel naderde, bleek er niemand te zijn. En de vloer, die kraakt terwijl er niemand loopt. De eigenaar, die hier boven woont, hoort s nachts zijn naam roepen.» De pub vaart overigens wel bij deze presence. Begin dit jaar kwamen ruim tweehonderd mensen bijeen om het spook te herdenken. Een paar maanden voor deze samenscholing haalde een ander spook de pers, dat van Hampton Court Palace, het onderkomen van koning Henry VIII. Op een beveiligingscamera is te zien hoe een schim de achterdeur opent. Volgens velen een spook.
Onder die velen bevinden zich de vijfhonderd leden van The Ghost Club Society die serieus en objectief onderzoek plegen te doen naar subjects not yet fully understood or accepted by science . In The Times stelt de persvoorlichter van het genootschap dat het definitieve bewijs voor het bestaan van spoken nabij is.
Dat werd tijd. Reeds in 1851 zag deze club het leven. Dat gebeurde in Cambridge, waar de neoplatonisten in de dagen van Newton reeds geboeid waren door paranormale verschijnselen. Vooral Christs College en Trinity College waren in de ban van het onver klaar bare. Onder de leden van het eerste uur bevonden zich de latere aartsbisschop van Canterbury en Arthur Balfour, wiens zoon in 1902 premier zou worden. De betrokkenheid van de Balfour-familie berust niet op toeval. Hun Noltland Castle wordt al sinds de dertiende eeuw bespookt, nadat de heer des huizes zijn trouwe hond, Boky Hound, in een woedeaanval had gedood. In 1862 werd de club in Londen officieel opgericht, door onder anderen Charles Dickens. Later zouden ook Sir Arthur Conan Doyle (en dochter Jane), W.B. Yeats en Sir Julian Huxley lid worden van s werelds oudste en meest prestigieuze genootschap dat zich bezighoudt met het bastaardkindje van de metafysica.
Gefascineerd door alle verhalen wil ik een spook zien. Ik stuur fungerend Society-voorzitter Trevor Kenward een e-mail voor informatie. Elke maand blijkt het genootschap een practical investigation te houden, waarbij persoonlijke observaties worden gekoppeld aan geologische, historische en meteorologische wetenswaardigheden. In het verleden is onder meer onderzoek gedaan in Windsor Castle, Hampton Court Palace, Sutton Place (het Engelse verblijf van wijlen J. Paul Getty), The Black Lion Pub natuurlijk, Baker Street, het museum van de Royal Air Force en de gevangenis van Derby, berucht om zijn bloedige geschiedenis. Hoewel journalisten na een sceptische reportage in The Financial Times niet met open armen worden ontvangen, ben ik welkom op twee wetenschappelijke uitjes: de ruïne van een buskruitfabriek en een klein vrijstaand huis met als bouwjaar 1981. Het is in maart en het is in Cornwall. Maart, met zijn nevelen, is de spookmaand bij uitstek, en de subtropische thuishaven van Tristan en Isolde staat bekend als het epicentrum van spokend Engeland. Vele schepen zijn er op de rotsen gelopen, vele mijnwerkers hebben er hun leven gelaten op zoek naar tin en vele royalisten zijn er gedood door het leger van Oliver Cromwell.
De eigenaar van het Melville guesthouse in Falmouth is geenszins verbaasd over het doel van mijn expeditie. «Je gaat zeker naar Pengersick…?» Helaas, het kasteel waar volwassen bezoekers voor vijftien pond een doorwaakte nacht kunnen doorbrengen met de geestelijke overschotten van een dansende jongedame, een aan kledij trekkende kleuter, een zwarte hond met rode ogen, een kwaad aardige alchemist of een ronddolende monnik ligt uit de gratie bij The Ghost Club Society. «De rondleidingen worden verzorgd door een oud-lid. Wat hij doet, is amusement ten koste van verdrietige geesten en het heeft niets te maken met serieus onderzoek», zegt Trevor, een gepensioneerde verkoper van computerhardware. Trevor wordt vergezeld door Paul Richards, eigenaar van het bespookte optrekje in het gehucht Stithians, dat vermeld staat in het Domesday Book uit 1086. Paul, een vijftiger, is taxichauffeur en neemt elke maand de regenstanden op voor het Britse weer instituut. Zijn huis ligt aan het einde van een doodlopende weg. De sfeer in de woning met een gaskachel uit de jaren vijftig, een radio uit de jaren zestig, een televisie uit de jaren zeventig en een computer uit de jaren tachtig is klassiek. Op de tafel maakt The Stithian Times melding van een raadselachtige brand die aan twee koeien het leven heeft gekost. In het aquarium ligt een gezonken zeilschip. De hoek bij het raam is leeg. «Dat is de zwakke plek, daar komt het vrouwelijke spook meestal binnen», verklaart de gastheer. Om haar te verwelkomen heeft hij een Keltisch kruis op de grond neergelegd, alsmede een droogbloem in een reageerbuis, een kindertekening en vijf muntjes van vijf pence. «Ze woonde denk ik daarginds in de boerderij, vijftig meter heuvelafwaarts. Dit huis is gebouwd op het pad tussen haar huis en de kerk», legt Paul druk uit. «Ze bewaakt mijn huis. Ik vermoed dat ze vannacht langskomt. Ze is altijd nieuwsgierig als er gasten zijn. Het is namelijk een interactief spook.»
Alvorens nader kennis te maken met dit gezelligheidsspook gaan we op zoek naar het geestelijke leven in Kennall Vale, een nabij gelegen vallei waar vroeger een buskruit fabriek in bedrijf was die werd aangedreven door watermolens. Twee andere leden zijn erbij gekomen: de theatertechnicus Richard Tucker en Clare Brooke, studente milieukunde. Trevor betreurt de matige opkomst. «Het is wel een zeer sensitieve groep», houdt Paul de moed erin.
Gevoelig of niet, het is geen gezelschap waarmee je de Londense Savage Club gemakkelijk binnenkomt. Deze club voor artistieke en geleerde mannenbroeders was jarenlang het ontmoetingspunt voor de leden van de Society. Trevor, zelf afkomstig uit Dorset, ziet deze cultuurverandering van de positieve kant: «We richten ons nu meer op de regios.» Op een landweggetje in de richting van de vallei mindert Paul plots vaart: «Hier hebben verscheidene mensen de geest van een ridder voorbij zien komen.» Nu passeert er alleen een geprivatiseerde streekbus, die Pauls roestige Skoda de berm in drukt.
De aankomst bij Kennall Vale zorgt voor een nieuwe tegenslag: nogal wat mensen blijken er op zaterdagmiddag hun hond uit te laten. «Drukte doet het onderzoek geen goed», moppert Trevor. We lopen door de vallei. Richard neemt van alles op met zijn videocamera: ijzeren pijpen die uit de grond steken, met bomen begroeide muren, watervalletjes, een uitgebrande schuur, de granieten bodem (de meest spookvriendelijke steensoort, wordt me verzekerd). Paul voelt een soort magnetische druk en legt uit dat de fabriek precies op een aan de maan, zon dan wel Saturnus gerelateerde lijn ligt die naar Denemarken voert. Bij een eerder bezoek heeft hij een foto gemaakt waarop de bomen van plaats bleken te hebben gewisseld. Hij had me de afdruk graag willen laten zien, ware het niet dat deze bij zijn ex-vrouw ligt, Society-afgevaardigde voor Derbyshire.
Bij de King Kong-muur betreden we een dakloze ruimte. Trevor gaat in de hoek staan en merkt dat zijn pendelaar onregelmatig begint te bewegen. Clare noteert dat op deze plek geen enkele vogel zingt. Paul vraagt of ik ook wat voel. «Ik voel lichte hoofdpijn», bedenk ik snel. «Ja, ik heb ook een duizelig, amorf gevoel», beaamt de regenvalexpert. Het volgende bezoek aan dit onherbergzame gebied dient bij voorkeur s nachts plaats te vinden, concludeert men. «Er dolen hier ongetwijfeld geesten rond, waarschijnlijk van arbeiders die door ontploffingen het leven hebben verloren», aldus Trevor. «Mogelijk zijn dat ernstig getraumatiseerde, neurotische spoken.» Minder interactief in ieder geval dan Pauls spook.
Tijdens de fish and chips-maaltijd geeft Paul enkele fenomenologische bevindingen weer aangaande zijn huisgeest. Het is niet alleen een interactief maar ook een zacht aardig spook. Haar aanwezigheid kenmerkt zich door een wat koude bries op kuithoogte, rondspattend water, een schilderij dat opeens scheef gaat hangen en lawaai in de slaapkamer. Als onderzoeksleider maakt Trevor een proefopstelling: op diverse plekken legt hij control objects neer (een munt met de beeltenis van King George III, een klaverboer en een crucifix), op de slaapkamer installeert hij een camera, in de huiskamer zet hij een ultraviolette en een rode lamp neer, aan de hand van een kompas én waterpas meet hij de ligging van het huis en uit The Stithian Times neemt hij de getijden over van de Atlantische Oceaan, een paar kilometer verderop. Paul neemt de binnen- en buitentemperatuur alsmede de luchtvochtigheid voor zijn rekening. Trots toont Trevor een nieuw onderzoeks object: een koebel. Deze krijgt een plaats boven het aquarium. Een misthoorn ontbreekt. Terwijl Trevor de empirische traditie van zijn vaderland in ere houdt, doden de anderen de tijd met nieuwtjes uit spokenland, met name de laatste roddels uit de Society. Opeens slaakt Clare een gilletje. «Ze is er! En ze heeft haar kindje meegenomen.» Alert draait Trevor de schemerlichten uit. Paul voelt inderdaad een bries bij zijn linkerbeen en Richard ziet trillingen in zijn camera. Trevor duwt zijn handen tegen de muur en begint licht te schokken. De aanwezigen voelen dat het jongetje tikkertje speelt en zien dat zijn moeder verdriet heeft. Met haar uitmuntende psychic qualities tracht Clare in haar gedachten met de bezoekster te communiceren. «Ze is inderdaad lief, Paul», zegt Clare. «Zij ziet ons zoals wij haar zien.» Als moeder en zoon gevlogen zijn, draait Trevor het licht aan en gaat Paul thee zetten. De door mij meegebrachte Cata Negro-wijn blijft dicht. Geen alcohol tijdens het onderzoek, sinds een studieavond in The Black Horse Inn te Chesham Vale uit de hand liep na overmatig whiskygebruik.
Trevor bekijkt of de control objects zijn verschoven. Dat is niet het geval. Speurend naar wat meer biografische details van de vrouw raadplegen de spookdetectives The Book of Stithians: The Changing Faces of a Cornish Parish. De aandacht van Clare valt op een foto die is gemaakt bij de terugkeer van soldaten uit de Eerste Wereldoorlog. Een dame genaamd Wilson lijkt volgens haar en de anderen op de verschijning. Paul noteert de naam. In de loop van de nacht zal de vrouw nog een paar keer terugkomen. Trevor voert enkele kleine experimenten uit. Zo haalt hij de droogbloem weg en verhangt de koebel. De vochtigheidsgraad blijkt licht te zijn gestegen. De tafel wordt verschoven teneinde het haar makkelijker te maken. «Ze voelt zich hier thuis», luidt de conclusie.
De aanwezigen vinden dat je spoken met respect moet benaderen. Trevor: «Laatst filmde een cameraploeg in de gevangenis van Derby. Er gebeurde niet veel totdat één van de cameramensen uit verveling spottende dingen riep over het gevangenisspook. De man werd door het spook aangevallen en raakte bezeten. Dat krijg je als amateurs zich met zulke zaken bezighouden. Spoken voelen stemmingen perfect aan. Ze kennen mensen beter dan de mensen zelf.»