
Vroeger, in de tijd van massademonstraties, werd opgeroepen tot solidariteit (‘hun strijd/ mijn strijd/ internationale solidariteit’), maar dat woord heeft ergens om onduidelijke redenen een oubollig linkse nasmaak gekregen. Je hoort het nog weinig. Misschien komt het eruit voort dat we hier in het rijke Westen begrijpen dat we nooit oprecht solidair kunnen zijn met slachtoffers van oorlog en pestilentie in gebieden waarvan we de naam moeilijk kunnen uitspreken. Want wat is dat, in een land waar veertig procent van ons voedsel ongebruikt in de vuilnis belandt, solidair zijn met een hongersnoodslachtoffer? Hoe ziet dat eruit? Wat we wel kunnen is geld doneren, meedoen aan acties, ons medeleven tonen. Dat brok in onze keel bij een documentaire of een Novib-spotje is niet nep. Maar het is geen solidariteit, het is empathie.
Empathie lijkt een intrinsiek goedaardige eigenschap, eentje die mensen in staat stelt de pijn van anderen te begrijpen. En, zoals je dan zegt, als je iets eenmaal begrijpt, kun je niet anders dan willen ingrijpen. Maar empathie is eerder neutraal dan goedaardig – je kunt net zo goed het verdriet en de onzekerheid van een ander zien en vervolgens besluiten die uit te buiten. In zijn boek Against Empathy (2017) citeert de Canadees-Amerikaanse psycholoog Paul Bloom een onderzoek dat laat zien dat de grootste pestkoppen op het schoolplein vaak een heel behoorlijk vermogen tot empathie hebben; ze kiezen er alleen voor om dat inlevingsvermogen tegen hun slachtoffers te gebruiken. Empathie is ook niet links, zoals solidariteit dat wel leek te zijn. Je kunt patriarchaal en xenofoob zijn, maar empathie voelen voor je eigen witte achterban.
Zo komt Bloom ook bij de kern van zijn betoog. Empathie is vaak genoeg ronduit oneerlijk. Om dat aan te tonen komt hij met een onderzoek aanzetten waarin een grote groep proefpersonen het verhaal van een tienjarig meisje kreeg te horen. Het was een zielig verhaal. Het meisje, Sheri, was ziek, had pijn, maar wat denk je? Een dikke vette wachtrij. De helft van de proefpersonen kreeg de vraag of ze haar, als ze die macht hadden, zouden laten voordringen. Nee, zei de meerderheid, want dat was niet eerlijk voor de andere mensen in de rij. De andere helft kreeg de vraag of ze iemand kenden van Sheri’s leeftijd, of ze zelf wel eens ziek waren geweest, of een dierbare pijn hadden zien lijden. De meerderheid van die groep stelde voor om Sheri wel te laten voordringen. Met andere woorden, stelt Bloom vast, hier is empathie sterker dan eerlijkheid.
Hij noemt dit het ‘spotlight-effect’. Empathie is een zoeklicht dat iets haarscherp kan laten oplichten – maar dat kan het maar met één ding tegelijk. De andere dingen blijven in het donker achter. Dat ene tienjarige slachtoffertje is ziek en zielig, maar de andere kinderen op de wachtlijst wier naam we niet kennen, zien we niet eens. Het verhaal van het tienjarige meisje wordt belangrijker dan statistieken en sociale data. Empathie gaat uit naar individuen, naar uitzonderingen, niet naar de permanente structuur.
Op dit moment heeft een zestienjarig meisje de spotlight op zich gericht. We kennen Greta Thunbergs verhaal inmiddels. Op haar elfde werden selectief mutisme (ze praat alleen wanneer dat absoluut nodig is) en het syndroom van Asperger bij haar vastgesteld – iets wat ze zelf een ‘superkracht’ noemt omdat het haar in staat stelt zich op één ding ondubbelzinnig te focussen. Dat ding was de klimaatcrisis, waarvan ze zich op haar achtste bewust werd. Ze dwong – of overtuigde – haar ouders veganistisch te worden en niet meer per vliegtuig te reizen, waardoor haar moeder haar carrière als operazangeres ongeveer moest opgeven. In 2018 zag ze hoe Amerikaanse scholieren die een high school shooting hadden overleefd demonstratief spijbelden om aandacht voor betere wetgeving over wapenbezit af te dwingen. Het werd haar voorbeeld; ze kondigde aan te spijbelen tot de Zweedse verkiezingen en zat dagelijks met een ‘Spijbelen voor het klimaat’-bord bij het parlement. Ook deelde ze pamfletten uit met de tekst: ‘Ik doe dit omdat volwassenen op mijn toekomst kakken.’
Toen begon het te lopen. Mensen met massale hoeveelheden volgers op de socials begonnen haar tweets te delen, de media pikten het op, de secretaris-generaal van de VN António Guterres zei haar te steunen, politici als Alexandria Ocasio-Cortez omarmden haar. Opeens was ze een household name. Afgelopen augustus zeilde ze de oceaan over, om deel te nemen aan de VN-klimaattop in New York. En hoe.

Haar speech ging viral: ‘Dit is verkeerd. Ik zou hier niet moeten zijn. Ik zou op school moeten zijn, aan de andere kant van de oceaan. En toch komen jullie naar mij toe voor hoop? Hoe durven jullie! Jullie hebben mijn dromen en mijn jeugd gestolen met jullie lege woorden. En dan ben ik nog een van de gelukkigen. Mensen lijden. Mensen sterven. Volledige ecosystemen storten in. We staan aan het begin van een massa-uitsterving. En toch is het enige waarover jullie praten geld en sprookjes over eeuwige economische groei. Hoe durven jullie!’
Wat ook viral ging waren alle grappige filmpjes die daarna werden gemaakt. Sarcastische memes. Haar speech versneden met beelden van een Thomas Cook-medewerker die toeristen toespreekt over uitvallende vluchten. En dat was dan nog het werk van zogenaamde grappenmakers. Je zou denken dat je een speciaal soort klootzak moet zijn om een zestienjarig meisje aan te vallen op haar Asperger-syndroom en haar te demoniseren als een geïndoctrineerde gek, maar na haar optreden bij de VN bleken er klootzakken genoeg, zeker in de Amerikaanse media. Het liet nog maar eens het gevaar van het spotlight-effect zien. De persoon Greta Thunberg domineerde het nieuws zozeer dat ander nieuws vanuit de klimaattop nauwelijks nog aandacht kreeg. In plaats van uiteenzettingen welke landen zich aan welke maatregelen committeerden, vulden de krantenkolommen zich vooral met stukken over de mediahype rond een zestienjarige Zweedse. Daarmee is Thunberg voor klimaatsceptici een geschenk uit de hemel. Ze hoeven het niet meer te hebben over de nieuwe cijfers van smeltende poolkappen, ze hoeven alleen maar te beweren dat haar zeilboot niet klimaatneutraal was. Ze hoeven het niet te hebben over de plasticsoep in de oceaan, maar alleen nog maar te roepen dat er een foto is waarop ze vanuit een wegwerpflesje water krijgt ingeschonken.
Op het moment dat een figuur zo iconisch wordt voor de milieubeweging hoeven ze alleen een inconsistentie bij dat ene figuur waar te nemen om de hele milieubeweging ongeloofwaardig te maken.
Zeggen dat Greta Thunberg een klimaatactiviste is, is zoiets als zeggen dat iemand die weet dat twee plus twee vier is een wiskundeactivist is. In het klimaatrapport van de World Meteorological Organization (wmo) van de VN dat vlak voor de klimaattop verscheen staat dat de afgelopen vijf jaar de warmste vijf jaar ooit gemeten zijn. Dat de afgelopen tien jaar de zeespiegel met vier millimeter per jaar is gestegen (vergeleken met drie millimeter per jaar in de tien jaar daarvoor). IJsmassa’s en zee-ijs smelten aanzienlijk sneller dan in eerdere rapporten werd voorspeld. Vanaf 2050 zullen we elk jaar met meer en meer extreme weersverschijnselen te maken krijgen, zoals stormen en overstromingen.
En zelfs zonder zulke rapporten weten we het. Je moet met je hoofd in het zand leven om niet te merken dat de zomers heter en langer worden, winters korter en minder koud. Wat Thunberg doet is niet nieuwe informatie aandragen, maar verantwoordelijkheid aanwijzen. Daarom gruwt ze ervan als figuren als Guterres (en Mark Rutte) haar als icoon van hoop zien; want aan hoop heb je niks, en haar generatie heeft nog lang niet de macht om de wereld te veranderen.
Zo is het spotlight-effect niet alleen voor de sceptici een zegen, voor haar supporters kan het ook een gevaar zijn. Thunberg staat op dit moment bij de bookmakers met stip op één om de Nobelprijs voor de Vrede te winnen en door TIME tot Person of the Year te worden verkozen. Volledig terecht, daar niet van, maar zoals psycholoog Bloom het beschrijft is het gevaar dat als we het probleem van de persoon in de spotlight oplossen, het probleem buiten de spotlight blijft bestaan. Thunbergs voorganger Al Gore is daar een treffend voorbeeld van. Met zijn film An Inconvenient Truth brak hij in 2006 het klimaatdebat open, hij kreeg er een Oscar en de Nobelprijs voor de Vrede voor – maar daarmee leek hij ook uitgespeeld. Alsof hij met zijn Oscar was beloond voor bewezen diensten, de wereld tevreden achterover kon leunen met zijn beloning. Alsof we met zijn Nobelprijs hem – en daarmee het probleem dat hij probeerde aan te kaarten – met pensioen stuurden.
Het levensgrote probleem van de klimaatcrisis is dat ze bijna geen empathie toestaat, omdat het niet over een mens gaat, maar over álle mensen. Bloom citeert Annie Dillard, die ooit schreef: ‘Er lopen nu 1.198.500.000 Chinezen rond. Om even te voelen wat dit betekent – neem jezelf, in al je individualiteit, eigenaardigheid, complexiteit en liefde – en vermenigvuldig dat met 1.198.500.00. Zie je? Hartstikke makkelijk.’ Je kunt er alleen abstract over nadenken.
Inmiddels lopen er trouwens 1,384,688,986 Chinezen rond. Bij elkaar opgeteld stoten ze 27 procent van alle CO2 uit, wat niet wegneemt dat wij Nederlanders per persoon (11,5 kiloton CO2) aanzienlijk vervuilender zijn. Ook dat is een tegenstrijdigheid van de klimaatcrisis: we zijn allemaal slachtoffer en dader tegelijk.