Echte fans van de twee populairste kunstvormen van deze eeuw worden vandaag de dag vooral gevonden onder studenten en jonge intellectuelen. Filmwetenschap is intussen een algemeen erkende, zij het wat trendy academische studierichting geworden, en het vak stripkunde blijft niet achter: aan de belangrijkste universiteiten en kunstacademies worden tegenwoordig stripsymposia en drukbezochte stripcolleges gehouden, waar bekende artiesten uit de wereld van de comic als gastspreker of docent optreden. Stripalbums zijn allang niet meer alleen in kinderkamers te vinden, legio volwassenen koesteren omvangrijke en gevarieerde collecties; in stripantiquariaten gaat grof geld over de toonbank voor zeldzame uitgaven; stripexposities vinden plaats in deftige galeries; op veilingen, waar interessante oude comics onder de hamer komen, hangt een wrevelige sfeer van bijna botte hebzucht.
Kortom, de strip is allesbehalve een kinderachtige zaak. Het is een cultus geworden, een geldbelegging, een vak waaraan status valt te ontlenen. In mei van dit jaar verscheen het getekende duo Heer Bommel en Tom Poes op twee Nederlandse postzegels. In Belgie eigende men zich het eeuwfeest van de strip intussen helemaal toe: ook daar thematische filatelistische uitgaven, en verder staat het Stripmuseum in Brussel in het teken van honderd jaar beeldverhaal. Met nadruk op de ontwikkeling, plaats en betekenis ervan in Belgie en met terechte verwijzing naar de geschiedenis van de dagblad-comics in en uit de Verenigde Staten, waar het tenslotte aan het eind van de vorige eeuw allemaal is begonnen.
De wisselwerking tussen beeldverhaal en cinematografie is van het begin af aan sterk geweest: filmkijkers van het eerste uur kregen begin 1896, in een bovenzaaltje van het Grand Cafe aan de Boulevard des Capucines in Parijs, een scene van krap een minuut te zien, getiteld L'arroseur arrose (‘de spuiter bespoten’). Een flauwe grap rond een dichtgeknepen tuinslang die weer begint te functioneren op het moment dat de hovenier nieuwsgierig in de voorkant van de slang kijkt. Louis Lumiere gebruikte als scenario voor die korte speelfilm het stripverhaal L'arroseur uit 1894 van de Franse tekenaar Georges Colomb.
Makers van strips en makers van films zijn als het ware leden van hetzelfde gilde. In vorm, stijl en inhoud vertoont de synopsis van een stripmaker gelijkenis met het scenario van een cineast. In vakbladen is om de haverklap te lezen dat striptekenaars filmliefhebbers zijn en filmregisseurs stripfanaten.
OP 15 JUNI 1990 ging in Disneyland in Californie Dick Tracy in premiere, een door Warren Beatty geproduceerde en geregisseerde film naar een sinds 1931 in Amerika populaire strip rond de hoekige G-man Dick Tracy. Chester Gould tekende Dick Tracy, de Amerikaanse voorganger van de Hollandse detective Dick Bos, bijna surrealistisch en volkomen tweedimensionaal in dikke contourlijnen. Later kreeg de dagbladstrip fletse primaire kleuren die in het poreuze krantepapier uitvloeiden tot buiten de belijning en er zo iets goedkoops aan gaven. Warren Beatty, van kindsbeen af een Tracy-buff (hij speelde zelf de titelrol in de film), zette het specifieke kleurgebruik en de techniek van Gould - die Tracy en zijn gang in de strip meestal en profil liet opereren - in de film consequent door. Het werd een opvallend mooie cinematografische weergave van een van Amerika’s populairste comics, waarvan ook president John F. Kennedy een liefhebber was. De decors van de Dick Tracy-film doen stripachtig aan, elk shot van cameraman Vittorio Storaro is als het ware een bewegend stripplaatje, de sets van Harold Michelson en Rick Simpson lijken uitvergrotingen van locaties zoals Chester Gould die op papier zette.
In 1935 kwam Dick Tracy al als adventure serial op de Amerikaanse radio, waar het hoorspel tot 1950 wekelijks miljoenen aan de luidspreker kluisterde (‘En nu Dick Tracy, beschermer van recht en orde!’). Van radioserie naar cliffhanger, een vijftiendelige B-filmserie, dat was in 1937 een voor de hand liggende ontwikkeling. Herbert J. Yates, baas van de Republic-studio’s, gespecialiseerd in low budget second features, zwart-wit-actiefilms die meestal als voorafje in bioscopen werden gedraaid bij een A-film, probeerde met Dick Tracy aansluiting te vinden bij de immense populariteit van de gelijknamige strip en de radioserie. De voormalige tabakshandelaar Yates begreep wat het publiek wilde. In de cinematografie zag Yates in de eerste plaats een middel om goed geld te verdienen. Niks diepere bedoelingen, niks De Kunst van de Cinema, van hem kregen bioscoopexploitanten tegen een redelijk bedrag films waarvan hij in de correspondentie met hen garandeerde: ‘Een natte broek voor dat grut in de zaal!’
Van 1937 tot 1941 liet Herbert Yates de in vaste dienst van Republic werkende B-filmregisseurs Ray Taylor, Alan James, William Witney en John English vier Dick Tracy-serials draaien, elk van vijftien delen: Dick Tracy, Dick Tracy Returns, Dick Tracy’s G-men en Dick Tracy vs. Crime Inc. In de titelrol de man die van zijn zesentwintigste tot zijn eenenveertigste jaar door het leven ging als Dick Tracy: acteur Ralph Byrd. RKO Radio Pictures produceerde in 1946, 1947 en 1948 nog eens vier hoofdfilms van elk 62 minuten, die in de Verenigde Staten in double bill-programma’s (twee films voor een prijs) in de theaters draaiden en in Nederlandse bioscopen als hoofdnummer: Dick Tracy en Dick Tracy vs Cueball (met Morgan Conway als Tracy) en Dick Tracy’s Dilemma en Dick Tracy Meets Gruesome (opnieuw met Ralph Byrd). Ralph Byrd en Morgan Conway leken minder op de getekende Dick Tracy dan Warren Beatty, maar hun expressieloze manier van acteren sloot wonderwel aan bij de stripuitvoering.
VAN EEN ANDER kaliber dan het werk van Chester Gould was dat van Edgar Rice Burroughs, die zijn eerste Tarzan-verhaal publiceerde in het pulpmagazine The All-Story van oktober 1912. In januari 1929 verschenen in diverse kranten pas de eerste Tarzan-stripverhalen, filmisch getekend door Harold Foster, later door Jesse Marsh, Russ Manning, Alex N. Nino, Robert Lubbers, Russell Heath, John Celardo en Daniel Barry. Van het statische, bijna stijve dat de meeste strips voor het eind van de jaren twintig nog kenmerkten, is in het beeldverhaal Tarzan of the Apes weinig meer te bespeuren. Elf jaar eerder, in 1918, slingerde de mollige Elmo Lincoln onelegant als de eerste film-Tarzan door de nepjungle, een onesthetische gewaarwording die nog wel eens in een grauw en vlekkerig fragment in retrospectieve tv-uitzendingen te zien is. De legio Tarzan-comics die na 1929 volgden, maakten de stukken slankere Heer van de Jungle bij de jeugd nog populairder dan hij al was: na acht niet-sprekende Amerikaanse Tarzanfilms werd in 1932 begonnen met Tarzanfilms met geluid, waarvan er tot 1984 vijfendertig voor de bioscopen zijn gemaakt.
De Tarzanstrips worden druk verzameld, evenals de Tarzanfilms op videocassette en beeldplaat. Net als bij de andere super-heroes stimuleren ook hier beeldverhaal en film elkaar in hoge mate; de media mikken op dezelfde doelgroep. Sommige strips lijken nagetekende films, zoals de westernstrips van de Frans/Belgische nieuw-realisten Joseph Gillian (Jerry Spring), Hermann Huppen (Comanche) en Jean Giraud (Blueberry). De comics vertonen alle trekken van de spaghetti-westerns van Sergio Leone of die van de cowboyfilms van regisseur Sam Peckinpah. Cynisch en keihard zijn de hoofdfiguren, die er vaak bezweet en smerig uitzien. Hun kleding is gescheurd, ze ogen soms verpauperd en fysiek en mentaal gebroken. Zij zien er niet tegen op de vijand van dichtbij in de rug te schieten, waarbij het slachtoffer bij de kogelinslag een halve meter de lucht in gaat, een lugubere bijkomstigheid die het visueel ook in cinemawesterns zo aardig doet. Al de cliches en platitudes van het genre B-western zetten de striptekenaars in hun comic books extra stevig aan.
IN 1948 HEEFT Columbia succes met een cinema-adaptatie van een adventure comic: van National Periodical Publications verkreeg Harry Cohn voor een jaar het recht een serial te mogen maken over en met Superman. Kirk Alyn speelde ‘de Man van Staal’ in de vijftiendelige serie (op elkaar aansluitende episoden) Superman, die voor exploitatie in Europa tot een tweedelige hoofdfilm werd samengevoegd. Lippert Production, een kleine B-filmstudio in San Francisco, liet George Reeves (ware naam George Bessolo) in 1951 Superman uitbeelden in de hoofdfilm Superman and the Mole Men, en op 15 april 1953 startte in de Verenigde Staten de goedkope non-network series op locale tv-stations The Adventures of Superman, eveneens met George Reeves in de titelrol.
In september 1957 zette ABC met veel succes de uitzendingen van Superman voort. Eind 1958 waren al de voorhanden zijnde 104 delen vertoond, waarna een nieuwe serie op stapel werd gezet. Maar George ‘Superman’ Reeves kon het niet verkroppen dat hij geen andere rollen kreeg aangeboden van de filmstudio’s (hij maakte zijn debuut in 1939 als Brent Tarlton in Gone with the Wind) en schoot zich op 16 juni 1959 een kogel door het hoofd (een andere uitleg is dat Reeves om het leven werd gebracht door Toni Mannix, met wiens vrouw Reeves een verhouding zou hebben gehad). Van 1978 tot 1987 trad de nu na een ongeluk verlamd in een rolstoel zittende Christopher Reeve als een geloofwaardige Superman aan in vier Superman-bioscoopfilms, waarvan vooral deel een en deel twee hoge recettes opleverden.
Na Superman IV: the Quest for Peace, werd het stil rond ‘s werelds bekendste stripfiguur, waarvan de geschiedenis teruggaat tot juni 1938, toen het beeldverhaal in het blad Action Comics Magazine verscheen. Eind 1939 stond de strip in diverse kranten door heel Amerika en een half jaar later is Superman, alias Clark Kent, een nationale held, een figuur uit de moderne Amerikaanse mythologie bijna.
Superman is het geesteskind van twee zeventienjarige science-fiction-fanaten uit Cleveland (Ohio), Joe Shuster en Jerome 'Jerry’ Siegel. Ze baseerden hun stripheld op het verhaal Gladiator, in 1930 geschreven door Philip Wylie. Jerry Siegel maakte een scenario dat sterk was geinspireerd op die novelle en Joe Shuster leverde de tekeningen. Een compleet comic-book produceerden de smart youngsters, waarin alle elementen al waren verwerkt die nog steeds in de Superman-comics, de tv-series, de Broadway-stukken (!) en de films aanwezig zijn. In de Verenigde Staten dweept generatie na generatie met het heroische fenomeen, hij is het instant-idool van miljoenen mensen die intens van de Superman-strips en de Superman-bioscoop- en tv-films genieten. Ouderen herinneren zich uit de jaren veertig nog de radiohoorspelen van Superman, die Mutual Radio dagelijks uitzond met Kellogg’s als sponsor. De openingszinnen zijn menigeen in het geheugen gegrift: ‘Sneller dan een kogel, sterker dan een locomotief, in staat in een sprong over een wolkenkrabber te springen. Kijk, kijk daar in de lucht! Het is een vogel! Het is een vliegtuig! Nee, het is Superman!’ Aan elke regel ging suggestief geluid vooraf: een revolverschot, een aanstormende trein, een windhoos.
Van de regisseurs van de vier films die van 1978 tot 1987 in de bioscoop kwamen, vatte Richard Donner (Superman I) zijn werk ernstig op en presenteerde Superman bijna als een historische figuur. Richard Lester, die met zijn Beatles-films bewees dat hij komische invallen en parodieen niet schuwde, maakte van Superman een cult-type (Superman II en III), terwijl de Canadees Sidney J. Furie Superman in een matige Menahem & Yoram Globus-produktie (Superman IV) bijna degradeerde tot een aan draadjes hangende marionet. De speciale effecten waren zo opvallend slordig uitgevoerd, dat de film daarom al het bekijken waard was.
In de in de jaren vijftig in de Verenigde Staten uitgezonden zwart-wit-tv-serie The Adventures of Superman zorgde Thol Simonson, een Hollywood-veteraan, voor de nodige trucages. De eerste tv-Superman kon bijvoorbeeld op de beeldbuis hoog boven een stad scheren door George Reeves languit met naar voren gestrekte armen op een glasplaat neer te leggen. Een buiten het beeldveld staande ventilator deed z'n haar en cape wapperen. De daarvan gemaakte opname combineerde men met filmopnamen vanuit een boven een stad vliegende helikopter. Nu doen zulke dubbelopnamen oubollig aan, de kijkers zijn verwend en gewend geraakt aan gemakkelijk hanteerbare computertechnieken. Onder de regisseurs van The Adventures of Superman bevond zich Lee Sholem, een B-film-routinier die voor RKO in 1948 Tarzan’s Magic Fountain en in 1950 Tarzan and the Slave Girl maakte en in 1953 voor Republic Pictures de fraaie sf-film Tobor the Great realiseerde.
Het duurde tot 1994 eer er weer een live action-Superman op televisie kwam: Lois & Clark: The New Adventures of Superman, geproduceerd door Warner Bros. met Dean Cain als de man in het blauwe pak met de rode cape en Teri Hatcher als zijn krantecollega en vriendin Lois Lane. Technisch zit Lois & Clark zonder feilen in elkaar, terwijl ook de opzet van de verhalen aan de eisen van deze tijd zijn aangepast. Puristen vinden dat jammer, Superman had eigenlijk camp moeten blijven, een vorm van ironie die in de jaren zestig in Amerikaanse studentenkringen werd beleden.
IS SUPERMAN een hulpverlener, Batman is een wreker. Van alle superhelden is Batman (Vleerman) anno 1996 de meest levende en volgens zijn fans ook de interessantste. Ex-striptekenaar en ex-Disney-animator Tim Burton, geboren in 1960, is zo'n Batman-buff. De Batman-comics en de live-action tv-serie hadden hem als jochie al zo in de ban dat hij besloot er later een fantastische Batman-film van te maken. Het werden er twee: Batman (1989) en Batman Returns (1992).
The Caped Crusader Batman is een bedenksel van tekenaar Robert ‘Bob’ Kane (1916) en schrijver William ‘Bill’ Finger (1917-1974). Krap een jaar nadat de eerste Superman-strip verscheen, werd de comic Batman gepubliceerd in het pulpmagazine Detective Comics nummer 27 van mei 1939. De Batman-scenario’s, waarvan Kane en Finger altijd hebben gezegd dat die al klaar waren voor de comic Superman uberhaupt in conceptvorm door Shuster en Siegel aan uitgeverijen werd aangeboden, zaten merkbaar beter in elkaar dan die van Superman. In de eerste opzet heette Batman Birdman, maar een tekening van Leonardo da Vinci van een mens die met vleermuisachtige vleugelconstructies kon vliegen, bracht het duo op Batman. Ook Batmans vijand The Joker is niet van eenvoudige komaf: hij is geinspireerd op een verhaal van Victor Hugo, waarin een jongen na een mislukte chirurgische ingreep met een eeuwige grijns op z'n gezicht moest rondlopen en krankzinnig werd. Boy-wonder Robin, Batmans buddy, werd ontleend aan de viriele bosrebel Robin Hood.
Batman heet in werkelijkheid Bruce Wayne. Hij is een playboy en een filantroop waarvan de ouders, dr. Thomas Wayne en zijn vrouw Martha, door gangsters zijn vermoord. Bruce heeft voortaan maar een doel in het leven: bestrijding van de misdaad in de ruimste zin van het woord. Robin de Wonderjongen is in het dagelijks leven de wees Dick Grayson, een scherpzinnig en lenig circusacrobaat (zoon van het doodgevallen duo The Flying Graysons), die door Batman wordt opgevoed en opgeleid. Batman doet menselijker aan dan zijn collega Superman, hij is meer een superdetective die met gebruikmaking van science-fiction-achtige wapens en andere hulpmiddelen (zijn futuristische Batmobiel werd voor hem ontworpen en gebouwd door de stuntrijder Jack Edison, wiens leven Batman redde) in mobiliteit en doortastendheid niet voor Superman hoeft onder te doen. Batman dankt die imposante mogelijkheden niet, zoals Superman, aan het feit dat hij van buiten de dampkring komt, maar aan een heel aards leven van verbeten training en studie. Bruce ‘Batman’ Wayne volgde colleges in criminologie, haalde een academische graad in de technische wetenschappen en sportte net zo lang tot hij de capaciteiten van een olympisch atleet bezat.
Tijdens de gouden Jaren van het stripverhaal, van circa 1940 tot 1960, waren de Batman-krantenstrips en de Batman-comic-albums heel populair. Een doorn in het oog van Amerikaanse striphaters, die om de figuur Batman uit te schakelen er zelfs niet voor terugdeinsden te wijzen op de latent homoseksuele relatie die er zou bestaan tussen Batman en Robin. Dat leverde discussies op via radio en televisie en veel ingezonden brieven in dag- en weekbladen, zeker nadat een aantal jochies zich gekleed in een Batcape met dodelijke afloop uit een boom of van een dak stortte.
HET DYNAMISCHE koppel was daarna dikwijls het middelpunt van felle campgnes. In het satirische stripblad Mad is het Batman-beeldverhaal nogal eens geparodieerd; schildknaap Robin heette dan de ‘schandknaap’ van Meester Batman. Pas in 1988 kwam een dramatisch eind aan ‘het huwelijk’ tussen Batman en Robin: in aflevering 428 van de strip, A Death in the Family, stierf Robin bij een explosie in een poging zijn moeder te redden. Boekverkoper, cultuurbeschouwer en Batman-adept Herwold van Doornen vertelde in de VPRO-gids (21 maart 1987): ‘Batman maakt deel uit van de modische verwringing van de jaren-vijftigburgerlijkheid. Het heeft bovendien iets pervers, het sluit aan op de huidige sm-trend. Ik zie parallellen met het onpersoonlijke van het masker, de zucht naar sensatie, het uitgekeken zijn op alles, waardoor mensen op een gegeven moment verder willen gaan, verder dan eigenljk normaal is. Want Batman is behoorlijk pittig. De mensen die Batman creeerden hebben geprobeerd tot hoever ze konden gaan met dingen die op het randje waren.’
Ook in Nederland kwam Batman op de tv. De KRO zond op 22 oktober 1966 The Riddler uit. Deel I: Hi Diddle Riddle en deel II: Smack in the Middle. Na dertien delen staakte de KRO de serie Batman, die hier overigens niet in kleur maar alleen monochromatisch was te zien. HP (7 oktober 1967): ‘Onvermurwbaar is de KRO bij haar besluit gebleven de Nederlandse kijkers een figuur te ontnemen op wie zij recht hadden.’
Voor het van het scherm halen van Batman, terwijl de serie toch redelijke tot heel goede kijk- en waarderingscijfers had, zijn naderhand allerlei redenen opgegeven. In 1954 publiceerde de Amerikaanse psychiater Frederick Wertham de studie Seduction of the Innocent, waarin hij de verderfelijke gevolgen van het lezen van comics op de nog ongevormde kindergeest beschrijft. Over de strip Batman en de vermeende herenliefde tussen Batman en Robin noteerde de dokter: ‘Bruce Wayne en Dick Grayson leiden in een groot luxe huis, omringd door kunstwerken en bloemen in grote vazen, een idyllisch leven. Soms zit Bruce in een kamerjas op de bank voor de open haard met zijn hand teder op de arm van Dickie, die met een open overhemd wordt afgebeeld. Een droomscene van een homoseksueel.’
Stopte de KRO in 1967 met Batman, de VPRO pikte twee decennia later, in 1987, de draad weer op en zond de serie in kleur uit. Omroepfilmvertaler Ywan von Dewall bewaarde zijn Nederlandse ondertitellijsten twintig jaar omdat hij aan het Batman-karwei zoveel plezier beleefde. De VPRO maakte daar - en niet alleen om de kosten te drukken maar ook uit artistieke overwegingen - alsnog dankbaar gebruik van. Ex-psychologiestudent Von Dewall bepaalde met zijn transcripties veel van de sfeer van Batman omdat hem als vertaler door de KRO de vrije hand gelaten werd. Hij is de man die de Batman-ondertitels, handig laverend langs de afgrond van Tom Poes-taal, doorspekte met krachtige maar fatsoenlijke uitdrukkingen als: Sapristi! Sakker! Josefiene! Joko! Waaratje! Morbleu! Jan Hagel! Zeven beren op een ijsschots! Wel wis en drie! en Heilige Riemens!
Von Dewall, met ondergetekende nog eens bladerend in de Batman-draaiboeken: ‘Jonge, jonge, wat grappig eigenlijk. Puur jeugdsentiment. De KRO zond de films in zwart-wit uit, waardoor ze iets serieus kregen. Door die kleuren, dat zag ik later, kreeg Batman meer een pop-art-effect, iets dat niet of nauwelijks ernstig genomen kon worden.’
REGISSEUR Tim Burton ging in zijn twee bioscoopfilms minstens even creatief te werk als de makers van de tv-serie. Waren de Vleerman en zijn wereld in de comics en op beeldbuis in harde zuurstokkleuren weergegeven, in Batman (1989) en Batman Returns (1992) lijkt alles ontkleurd. Burton kleedde Batman en Catwoman in een sobere zwarte outfit, terwijl Gotham City in grijsblauw en verzadigd oranje neigend naar bruin is gehouden. De art deco-achtige decors zien er indrukwekkend uit, de symfonische muziek van Danny Elfman doet pseudo-klassiek aan.
Jack Nicholson, die als geen ander in staat is geflipte typen uit de beelden, is in Batman met groen haar, wit gezicht en vuurrood aangezette clownslippen de Joker. In die grauwe omgeving, die herinneringen oproept aan deprimerend-gotische Weimar-films, valt de voortdurend grijnzende Joker des te meer op. Michael Keaton, die niet in de val van overacting trapt (hij gaat trouwens geheel schuil achter het vleermuismasker), is in de films op een ingehouden manier een heel ernstige en geloofwaardige Batman.
Toen Warner eind 1988 aankondigde dat Keaton het ‘creature of the night’ Batman zou spelen, tekenden veel Batman-fans daar bezwaar tegen aan. Er waren toch wel geschiktere acteurs voor zo'n belangrijke rol te vinden? Michael Keaton is fysiek allerminst een krachtfiguur te noemen: hij is vrij klein, heeft smalle schouders, een wijkende haarlijn, een zwakke kin en een weke mond, kortom geen ‘Ubermensch’, om niet te zeggen: geen ‘superman’. Er kwamen zoveel protestbrieven bij Warner dat zelfs het gezaghebbende blad The Wall Street Journal er eind 1988 een bericht over publiceerde, waarna de geldschieters in paniek raakten. Pas nadat bekend werd dat Jack Nicholson als de Joker aan de cast zou worden toegevoegd (Nicholsons honorarium lag hoger dan dat van Keaton), bedaarden de bankiers weer een beetje.
Tim Burton maakte van de Vleerman haast een bijfiguur, want het zijn toch vooral de Joker (in Batman) en de ‘mensdieren’ Catwoman en de Pinguin c.q. Michelle Pfeiffer en Danny De Vito (in Batman Returns) die alle aandacht naar zich toe trekken. Michael Keaton moest het als acteur in het voorgestanste Batman-harnas hebben van zijn ‘sprekende’ ogen. Dat wist Tim Burton kennelijk direct, want hij zwichtte niet voor de voorbarige negatieve reacties van zijn doelgroep. De strip Batman trof het met de tv-serie en de op opera’s lijkende films van Burton stukken beter dan zijn collega Superman.
Intussen passeerde vorig jaar een derde Batman-kleurenfilm de cinema’s: Batman Forever. Eigenlijk is het een vierde, want voorafgaande aan de twee blockbusters van Tim Burton werd in 1966 van de tv-serie voor de bioscopen al een feature gecomponeerd. Onder regie van Joel Schumacher trad in Batman Forever Val Kilmer aan als Batman, Chris O'Donell is Robin (terug van weggeweest), Tommy Lee Jones de schizofrene schurk Two-Face en Jim Carrey de vermakelijk opgefokte Riddler.
DOC SAVAGE, ‘the Man of Bronze’, is een wat misdeeld lid van het genootschap dat opereert onder leiding van Superman, Spiderman en Batman. Dr. Clark Savage junior heeft alle eigenschappen en vaardigheden die ook zijn soortgenoten bezitten. Doc Savage is een schepping van Kenneth Robeson, pseudoniem van pulpschrijver Lester Dent. In 1930 verscheen het eerste Doc Savage-avontuur in een driestuiversblad van Street & Smith en in 1940 als comic in het detective-magazine The Shadow. Vanaf die tijd kwamen in de Verenigde Staten Doc Savage-strips in zwart-wit en kleur in omloop, getekend door allerlei anonieme cartoonisten. Ruim tachtig albums van wisselende kwaliteit zagen het licht.
Avonturier Doc Savage spreekt vijftig talen, schiet alleen met een super-firer gun (de slachtoffers raken meteen buiten bewustzijn maar gaan niet dood) en hij kan onder alle omstandigheden pro deo een beroep doen op vijf gespecialiseerde helpers: kolonel John Renwick (‘Renny’, een zeer knap ingenieur), William Harper Littlejohn (‘Johnny’, een kundig archeoloog), majoor Thomas J. Roberts (‘Long Tom’, een hogere technicus), generaal Theodore Marley Brooks (‘Ham’, een slimme rechtsgeleerde) en luitenant-kolonel Andrew Blodgett Mayfair (‘Monk’, een fabelachtig chemicus).
In 1975 produceerde Gyorgy ‘George’ Pal met de strip als uitgangspunt de film Doc Savage: The Man of Bronze, met Ron Ely als Doc Savage. Pal, die in 1939 in Eindhoven nog de Biovakantieoord-tekenfilm Vriend in nood realiseerde (de Biokraai: ‘He, dat gaat zo maar niet. Dat kost duiten om hier binnen te komen!’), voor Paramount van 1941 tot 1947 korte Puppetoon-films maakte met gebruikmaking van een combinatie van tekenfilm- en poppenfilmstijlen en een Oscar kreeg voor zijn trucages in films als War of the Worlds (1953) en The Time Machine (1960), George Pal liet de regie van Doc Savage: The Man of Bronze over aan Michael Anderson.
Anderson (geen lichtgewicht, hij regisseerde in 1955 en 1956 onder meer het Todd-AO-spektakel Around the World in 80 Days) gaf aan de film precies mee wat aan de strip kleefde: hij maakte er een wat armetierige B-film van, waar met veel marsmuziek nog wat vaart in is aangebracht. In Europa keurde niemand Doc Savage een blik waardig; in de Verenigde Staten kwamen er alleen jongelui in een tweedehands auto voor naar de drive-in. Na Doc Savage: The Man of Bronze verschenen geen nieuwe afleveringen meer van de strip Doc Savage. Hier en daar zijn in lokale kranten nog oude Doc Savage-comics aan te treffen, die door verzamelaars worden uitgeknipt. Doc Savage is een van de weinige voorbeelden van een langlopende avonturenstrip die door verfilming niet populairder werd maar er juist door uit de belangstelling verdween. Al deed Warner Communication er in 1975, met pompeuze persvoorstellingen en Doc Savage look-alike-wedstrijden, alles aan om zowel de strip als de film voort te stuwen in de vaart der volkeren.
OP 21 AUGUSTUS vorig jaar ging in Nederland Judge Dredd in premiere, met in de titelrol Sylvester Stallone. ‘Sly’ doet in absurditeit niet onder voor de gelijknamige stripheld, die sinds 1977 door Brian Bolland voor Eagle Comics wordt getekend als een soort kruising van Superman, Spiderman en Batman. Dredd is een street judge in Mega-City One in Noord-Amerika in het jaar 2070. De samenleving is totaal verloederd, dat het recht van de sterkste geldt is logisch. Judge Dredd (‘He is the law, and you’d better believe it!’) oordeelt en ‘spreekt recht’ binnen een paar seconden. Hij straft de ‘veroordeelden’ onbarmhartig met zijn lawgiver, waarmee hij iemand op zes manieren om zeep kan brengen. In gewelddadigheid doet Judge Dredd, the movie niet onder voor de strip.
Na de preview op 13 juli van het vorig jaar in Amsterdam verliet de filmpers na zoveel auditief geweld met naar binnen gedrukte trommelvliezen (suizende oren) en overstraalde netvliezen (vlekken voor de ogen) van al de explosies Bellevue Cinerama. Na honderd jaar cinematografie is het zover: de filmtheorieen van Eisenstein, Poduwkin en Griffith zijn niet langer toepasbaar bij het analyseren van zulke films. ‘Knap gemaakt, he!’ merkte een fan van het genre ontroerd op. ‘Ik heb het Judge Dredd-screen-game al besteld.’
Er is al veel, heel veel gezegd en geschreven over verstripte films en verfilmde strips en er zou nog minstens evenveel aan toegevoegd kunnen worden. We hebben het bijvoorbeeld nog niet eens gehad over de Walt Disney Corporation, die sinds jaar en dag ‘karaktertjes’ uit animated shorts (Mickey & friends) laat figureren in strips, en omgekeerd van al de Disney-live action-films (Roger Rabbit) strips uitbrengt. Op dezelfde manier wordt de entertainment-industrie Hanna & Barbera Productions geleid, waar de Flintstones, Yogi Bear en Top Cat a la de scheppingen van Disney zowel in stripvorm, in tekenfilms, in features en in pretparken hun fans nimmer aflatend bedienen. Laten we dit verhaal dus maar gauw passend afsluiten: ‘That’s all folks!’