«De Koning(in) is de enige in den lande die geen mening heeft, respectievelijk geen mening mág hebben, wat van de familie Van Oranje een verzameling specialisten in kerstgezwatel en lauwe-limonade opinies heeft gemaakt.»
(Uit: De bende van vijftien, De Groene Amsterdammer, 1997)
«Het afschaffen van het koningshuis is uiteraard een daad van menslievendheid. Dat kun je zo zien, dat hoef je niet eens uit te leggen. Maar mijn prioriteit heeft het niet», zei Pim Fortuyn.
Met enige regelmaat werd hij ernaar gevraagd: «Meneer For tuyn, u bent toch lid van het Republikeins Genootschap, gaat u dan ook, als u de macht hebt, het vorstenhuis afschaffen?» Fortuyn keek de interviewer dan aan met een «kom op zeg, heb je niets beter te vragen»-blik.
Fortuyn was absoluut trots op zijn lidmaatschap van het Republikeins Genootschap. Hij stond dat weten we volledig achter de doelstelling, die destijds werd geformuleerd door «De Bende van Vijftien: «Het lidmaatschap van het Republikeins Genootschap is het doel ervan. Het Genootschap heeft geen statuten of plannen. De leden van het Genootschap bevorderen individueel of collectief de discussie over de Nederlandse staatsvorm, totdat de volksgunst voor het erfelijk koningschap voldoende zal zijn afgenomen om de republiek op vreedzame wijze te herstellen. Het bestaan van het Genootschap is een signaal dat op den duur tot bezinning zal leiden.»
Aldus de beginselverklaring van de oprichters op 11 september 1996. En die Bende bestond uit de heren Vinken, Van Vollenhoven, Van Amerongen, Knapen, Dunning, Kremers, Zoutendijk, Kleiterp, Koopmans, Korteweg, Nelissen, De Ruiter en Visser. Oftewel, zoals Martin van Amerongen later vaststelde: «twee uitgevers, twee hoofdredacteuren, een cardioloog, een ex-commissaris van de Koningin, de VVD-ex-fractiechef in de Senaat, plus zes (!) captains of industry».
Ja, natuurlijk voelde Fortuyn zich in dat gezelschap thuis.
«Afwezig met bericht van kennisgeving» op die oprichtingsvergadering van het Republikeins Genootschap waren Harry Mulisch en de ondernemer Schuitemaker. Na de formele oprichting werd het glas geheven en geproost met «een beheerst Leve de Repu bliek ».
Martin van Amerongen beschreef enkele weken later in De Groene Amsterdammer hoe Nederland reageerde op het Genootschap. Hoewel men had besloten zich «terughoudend» tegenover de buitenwereld te presenteren, was er toch iets naar buiten gelekt, en de reacties waren niet mis.
«Een duister stel, dat Genootschap», vond premier Wim Kok.
«Landverraders», oordeelde Gerard Joling.
«Een verzameling angsthazen», oordeelde het Algemeen Dagblad.
«Een stel alcoholische lolbroeken», oordeelde De Telegraaf.
«Een koninklijke belediging», aldus Jos Brink.
«Een clubje zielige, verzuurde mannetjes», aldus Dolf Brouwers.
«En we moeten nu als een man achter de koningin staan», aldus Harry Mens.
Veel tegenwind, kortom, en dus zegde Harry Mulisch zijn lidmaatschap weer op. Als aanleiding noemde hij een lolbroekerige opmerking die in de statuten van het Republikeins Genootschap was terechtgekomen over «de wenselijkheid de leden exclusief uit masculien-autochtone kring te recruteren». Hij, Mulisch, was «zoon van twee allochtonen» en kon daarom volgens hem geen lid blijven.
Martin van Amerongen toen over Harry Mulisch: «Allemaal aanstellerij, natuurlijk, waarbij moge worden gewezen op het feit dat Mulisch eigen Herenclub nomen est omen in de twintig jaar van zijn bestaan geen vrouw, geen allochtoon, laat staan een vrouwelijke allochtoon in zijn gelederen heeft toegelaten en zeker niet van plan is dat ooit te doen.»
Pim Fortuyn meldde zich natuurlijk direct aan.
En vrouwen?
Op het ogenblik zijn onder anderen de volgende dames ingeschreven lid: «Lize Alink, Hedy dAncona, Lily van den Bergh, Britta Böhler, Conny Braam, Cisca Dresselhuys, Ineke van Gent, Anne Goudsmit, Elisabeth van Haersolte, Femke Halsema, Marianne van der Ham, Jasperina de Jong, Natasja Kuit, Ileen Montijn, Nelleke Noordervliet, Beatrijs Ritsema, Lydia Rood, Marie van Rossen, Ite Rümke, Karin Spaink, Berdien Stenberg, Inge van der Vlies, Jessa van Vonderen en Nanda van der Zee.»
Van Amerongen toonde in zijn artikel aan dat het ter discussie stellen van het koningshuis nog steeds een taboe is.
Tegen het Republikeins Genootschap wordt nog steeds met een scheef oog aangekeken. Het lijkt alsof «men» nog steeds niet weet of het een serieus (en dus bedreigend) gezelschap is met revolutionaire ideeën, of een stel studentikoze oude zakken met een te grote borreltafel. Dat die indruk is gewekt, is wel voorstelbaar. Neem onze republikein Martin van Amerongen. Zijn republikeinse gezindheid staat buiten kijf, zeker ook gezien de publicaties die hij voor en over het Genootschap het licht heeft doen zien. Maar aan de andere kant was Van Amerongen «a dear friend» van Prins Bernhard met wie hij wonderwel goed kon opschieten. Nog op zijn sterfbed ontving hij van de prins een fles roze champagne. Hoe kon dat?
Het kon omdat Martin van Amerongen en de andere leden van het genootschap redelijke mensen zijn die de monarchie met kracht van argument willen bestrijden en niet anders.
Eigenlijk kon «men» (lees: de LPF-stemmers) van Pim Fortuyn ook niet goed begrijpen dat hij «een republikein» was. Een republikein was toch links, langharig en anarchistisch? Wat deed hij dan in dat clubje? Trouwens, wat doet dat clubje?
Het gestaag uitdijende clubje doet eigenlijk niet veel, behalve dan datgene wat je af en toe van «intellectuelen» mag verwachten. Ze publiceren. Zo zijn er, mij bekend, twee boeken verschenen die duidelijk geschreven zijn op initiatief van het Genootschap: De republiek der Nederlanden: Pleidooien voor het afschaffen van de monarchie, uitgegeven bij De Bezige Bij (de uitgever van Mulisch) en het Klein Republikeins Handboek: Honderd misverstanden over de monarchie door Hans van den Bergh, met medewerking van Pierre Vinken, onlangs uitgegeven bij Boom.
De pleidooien voor het afschaffen van de monarchie zijn zeker voor een republikein tamelijk sterk. Als je de teksten van onder anderen Jaap van Heerden, Erik van Ree en Ad Dunning leest, dan kan toch niet anders dan de indruk ontstaan dat onze monarchie ongewenst is. Omdat ze niet logisch is, niet democratisch, niet rechtvaardig en psychologisch gevaarlijk voor iedereen, zeker ook voor het vorstenhuis zelf. In het Klein republikeins handboek worden op bijna chirurgische wijze ik herken hierin de hand van Pierre Vinken de monarchistische misverstanden kundig weggesneden met alleen feiten. Het is overdonderend om te lezen.
Neem de volgende stelling: «Niets is democratischer dan de monarchie, aangezien de overgrote meerderheid van dit volk het huidige stelsel koestert.» Van den Bergh en Vinken fileren deze opvatting. «Wie deze stelling naar voren brengt, stapt er wat al te makkelijk overheen dat nooit uit enig onderzoek of referendum is gebleken dat een meerderheid van het volk, gesteld voor de keuze uit verschillende alternatieven, inderdaad de monarchie als staatsvorm zou kiezen», beginnen zij hun weerwoord. «De stelling berust blijkbaar op een wonderlijke definitie van democratie. Een republikein verbindt aan dat begrip in de eerste plaats het principe van de volkssoevereiniteit: ieder gezag is uiteindelijk een afgeleide van de wil van het volk en spruit niet voort uit een speciale genade Gods; daarnaast neemt het beginsel dat iedereen gelijk is voor de wet en tot ieder ambt benoembaar is een belangrijke plaats in. In een democratie worden gezagsdragers bovendien gekozen en dat is met het staatshoofd in een koninkrijk per definitie niet het geval.»
De auteurs schrijven dat de stelling verwant is aan drogredenen van het genre: «De meeste mensen menen dat er een leven na de dood is, dus is er een leven na de dood.» Ook illustreren de schrijvers dat een beroep van monarchisten op de steun van het koningschap onder de bevolking bij uitstek een onbetrouwbare factor is: «De aanhang van de monarchie beweegt zich in Nederland tussen de 80 en 95 procent, maar toen Beatrix ging skiën in het Oostenrijk van Haider daalde haar populariteit in enkele dagen naar 62 procent. De Forumscène in Julius Caesar van Shakespeare laat al overtuigend zien hoe een handige volksmenner de gunsten van de massa gemakkelijk naar zijn hand kan zetten. Ook de ergerlijkste dictaturen kunnen gewoonlijk op de aanhang van hun (gemanipuleerde) bevolking staat maken, niet zelden tot 99 procent van het electoraat. Over de vraag van monarchie of republiek wordt trouwens over het algemeen door de bevolking helemaal niet nagedacht. Het enthousiasme bij feestelijke gelegenheden geldt de koninklijke sprookjesfamilie, niet de monarchie als staatsvorm. Pas na een werkelijk brede maatschappelijke discussie zou het interessant zijn de volkswil op dit punt te peilen.»
Alles wat je probeert ter verdediging van de monarchie te roepen, wordt getorpedeerd.
Stelling 7: «De koningin bevordert de eenheid van de natie die anders wellicht uiteen zou vallen door gewestelijk patriottisme, door verschillen in levensovertuiging, politiek inzicht of etnische achtergrond.»
«De eenheid van de natie bestaat niet», zeggen de schrijvers. «Vaak bestaat er in een land (…) veeleer een grote verscheidenheid aan etnische groeperingen. Zo omvat ook het begrip Nederlander een rijke variëteit aan godsdiensten, sociale milieus, dialecten en politieke op vattingen, en het is onduidelijk hoe de aanwezigheid van een koning dergelijke verschillen kan overbruggen. Limburgers hebben zich bijvoorbeeld pas in 1839 met frisse tegenzin en onder dwang bij de rest van Nederland aangesloten.»
En ook: «Als om een paar uitersten te noemen een Rotterdamse havenbaron, een Groningse bisschop en een gereformeerde bijstandsmoeder op de Veluwe het gevoel delen dat zij tot één volk behoren, dan is er een hele reeks factoren die dit gevoel van saamhorigheid verklaart: zij spreken (varianten van) dezelfde taal, hebben hetzelfde onderwijs gevolgd, beluisteren en bekijken dezelfde programmas op radio en tv; zij zijn aan dezelfde wetgeving onderworpen, kennen dezelfde feiten (of mythen) over onze eetgewoonten, over de NS en Hansje Brinker, betalen (of trachten te ontkomen aan) hetzelfde fiscale regime; zij delen hetzelfde verhaal over het verleden en dezelfde cultuur, ze steken bij wijle dezelfde vlag uit, ze voelen dezelfde trots over onze deltawerken en onze baggeraars overzee en koesteren dezelfde hoop rond dezelfde (onze) sporthelden. Als deze gemeenschappelijke elementen voor zo uiteenlopende landgenoten niet voldoende reden opleveren voor een blijvend gevoel van saamhorigheid, dan zal ook de aanwezigheid van die ene, steenrijke, vrijzinnig-protestantse dame in Den Haag geen afdoende gewicht in de schaal leggen.» Enzovoorts, honderd stellingen lang.
Het taboe waarover Martin van Amerongen sprak, is er nog steeds. «Als het althans aan de nog steeds machtige monarchistenlobby ligt, die nog altijd in staat blijkt de andersdenkenden te chanteren, omdat vrijelijk beleden republikanisme een maatschappelijk risico betekent en dus slechts aan een enkeling is voorbehouden.»
Op 6 mei van dit jaar werd Pim Fortuyn doodgeschoten. Een politieke moord. Het is onwaarschijnlijk dat hij vermoord is vanwege zijn republikeinse sympathieën vermoedelijk had zijn moordenaar die ook. Maar in de dagen na de moord, vooral bij de teraardebestelling, bleek duidelijk dat Fortuyn door het volk «als een vorst» (AD) werd beschouwd. Zijn begrafenis kende dan ook maar één vergelijking: met Diana.
Je kunt je voorstellen dat Majesteit die beelden ook heeft gezien en heeft gedacht: staat mij en mijn kinderen zulks ook te wachten en dan misschien nog erger?
Zou het niet een waarlijk koninklijk gebaar zijn als Hare Majesteit, uit liefde voor haar land, haar volk en haar kinderen, de deuren van de monarchie zou sluiten?