Willen of kunnen vrouwen de top niet bereiken? De Canadese ontwikkelingspsycholoog Suzan Pinker boog zich over de kwestie en produceerde het lijvige boek De sekseparadox, waarin ze een verband zoekt tussen de biologische sekseverschillen en de stremming van vrouwen richting de top – en dat terwijl deze vrouwen hun mannelijke klasgenoten als meisje ver achter zich lieten. Een fenomeen dat Pinker aan het denken zette, was het grote aantal vrouwen dat er vrijwillig voor kiest hun topfunctie, in de wetenschap of in het bedrijfsleven, in te ruilen voor een andere, minder intensieve baan die meer ruimte biedt voor zorg aan anderen – kinderen, ouders – en zelfontplooiing. Die zogenoemde zelfontplooiing vinden vrouwen niet per se in hun werk. Die kan ook gevonden worden in een cursus kunstgeschiedenis of in pianolessen. Wat Pinker ontdekte is dat deze vrouwen niet werden gestuurd door een beperking aan keuzes maar juist door de vrijheid om te kiezen.
Pinkers waarneming wordt gestaafd met onderzoek: twintig procent van de vrouwen wil volledig thuis blijven, twintig procent kiest voor werk en de overige zestig procent probeert kinderen te combineren met een carrière, zogenaamde adaptieve vrouwen. Zij proberen hun loopbaan aan te passen aan hun gezin en hun eigen waarden. En die waarden verschillen nogal van die van mannen.
Een ander onderzoek laat zien dat vrouwen eerder worden gemotiveerd door intrinsieke beloningen – een specifieke belangstelling voor een bepaald vakgebied, de mogelijkheid iets bij te dragen aan de organisatie of jezelf te ontwikkelen – dan mannen. Die worden vooral gedreven door extrinsieke beloningen als salaris, bonussen en status. Ook blijkt dat de voorkeur voor intrinsieke beloningen toeneemt met het opleidingsniveau van de vrouw. En hoe meer financiële stabiliteit en wettelijke bescherming vrouwen hebben, hoe kleiner de kans dat ze de mannelijke standaardroute kiezen.
De verklaring voor deze verschillen in voorkeuren is volgens Pinker deels gelegen in de biologie. Wanneer een vrouw zwanger is neemt de hoeveelheid van het opiumachtige hormoon oxytocine – ook wel het tevredenheidselixer genoemd – toe, het hormoon dat onder meer de hechting tussen moeder en kind faciliteert. Oxytocine zet vrouwen aan tot verzorgend en empathisch gedrag, omdat zulk gedrag beloond wordt met dit hormoon én andersoortige kalmerende en pijnstillende endogene opiaten. Pinker omschrijft oxytocine daarom als de manier waarop de evolutie het aantrekkelijk maakt om in de buurt van baby’s te zijn en gebonden te zijn aan het voeden.
Het verschil in empathisch vermogen heeft overigens niet alleen te maken met moeder worden. Pinker noemt verschillende onderzoeken waaruit blijkt dat groter empathisch vermogen bij meisjes voor een deel aangeboren is. Babymeisjes zijn bijvoorbeeld al meer geïnteresseerd in menselijke gezichten dan jongens, die staren liever naar een mechanische mobiel. De seksespecifieke verwachting dat meisjes hulpvaardiger zouden moeten zijn versterkt het verschil alleen maar.
Een ander belangrijk verschil is dat mannen een hoger testosterongehalte – het hormoon dat agressie, risicogedrag en enthousiasme verhoogt – dan vrouwen hebben. Dat maakt hen kwetsbaarder: testosteron zorgt ervoor dat mannen meer risico’s nemen, meer ongelukken krijgen en vaker ziek worden. Maar dit maakt mannen ook uitermate geschikt voor een carrière waarin het najagen van status en macht core business is.
Het gevaar én voordeel van empathie is dat vrouwen meer rekening houden met verschillende gezichtspunten, en zich dus minder snel egocentrisch zullen gedragen. De wortel van de wens om rekening te houden met anderen – kinderen, ouders.
Opvallend bij dit alles is dat vrouwen gelukkiger zijn met hun carrière dan mannen. Bovendien daalt de tevredenheid van vrouwen wanneer hun werkuren en werkeisen dichter in de buurt van de mannelijke standaard komen. Hadden vrouwen dezelfde ambities als mannen, dan zou hun tevredenheid toenemen naarmate hun status stijgt. Het geluk van een vrouw hangt kortom minder samen met het bedrag op haar salarisstrookje. Dat zou kunnen verklaren waarom vrouwen een afslag nemen op hun weg naar de top en zo de inkomenskloof in stand houden. Vrouwen wijzen het door mannen gedefinieerde beeld van succes af, stelt Pinker.
Vrouwen willen kortom wel, maar ze willen niet hetzelfde als mannen. Waar het nu vaak misgaat volgens Pinker is dat wanneer vrouwen voor hetzelfde kúnnen kiezen als mannen (de wetenschap, een baan met een hoge status en een hoog salaris) ze dat ook zullen doen, omdat de mannelijke weg nu eenmaal de standaard is. Eenmaal gearriveerd op een toppositie waarin ze een werkweek van minstens zestig uur draaien, een hoge status genieten en een navenant salaris verdienen, blijken veel van deze vrouwen niet gelukkig te zijn. En dus kiezen ze voor iets anders.
Pinker pleit voor erkenning van deze sekseverschillen. Nu beschouwen we de mannelijke standaard nog altijd als maatschappelijk succesvol. De erkenning dat de meeste vrouwen ándere behoeftes hebben, schept ruimte om na te denken hoe een werkomgeving tegemoet kan komen aan de ambities van vrouwen – een ambitie die veelal een combinatie is van werk en zorg. Pinker noemt bedrijven die rekening houden met het feit dat vrouwen vaak niet-lineaire carrières hebben en hen met het aanbod van flexibele carrièretrajecten met succes aan zich weten te binden. Deze flexibiliteit zal echter niet in elk vak mogelijk zijn; sommige beroepen en posities bestaan bij de gratie van het feit dat er overvolle werkweken worden gemaakt. Maar er zullen veel meer beroepen zijn waar vrouwen wel degelijk op topniveau kunnen functioneren zónder dat ze zich in het keurslijf van de mannelijke werkmores hoeven te persen. Dat vereist echter een toeschietelijke houding van de werkgever. Meer vrouwen op een hoge positie (veertig procent) kan een cultuuromslag op gang brengen waardoor de werkomgeving omgebouwd kan worden tot een plek waar mannen én vrouwen optimaal kunnen functioneren – een flexibele invulling van de zogenaamde aanwezigheidstijd bijvoorbeeld, of een andere waardering van deeltijdwerk. De meerderheid van mannen met kinderen geeft immers aan best minder te willen werken, maar doet dat, in tegenstelling tot vrouwen, niet uit angst dat het niet geaccepteerd is.
Misschien zijn de grenzen van emancipatie inmiddels nagenoeg bereikt. Pinker verklaart waarom vrouwen gelukkiger zijn met hun carrière dan mannen. Ze worden alleen ongelukkiger wanneer hetzelfde van ze wordt verwacht als van mannen. De vraag die Pinker hiermee opwerpt is of vrouwen misschien de stille overwinnaars zijn. Want bekijken we succes vanuit het vrouwelijk perspectief, en kijken we naar intrinsieke waarden als de mate van welzijn die samenhangt met de mogelijkheid dat te doen wat je van wezenlijk belang acht, dan zijn vrouwen over het algemeen beter af. Voor mannen valt in dit opzicht veel te winnen.