‘Crimes bring forth crimes’, luidt dan ook de moraal van het verhaal, dat zo uiteenlopende kunstenaars als Stendhal, Dumas sr., Alberto Moravia en Antonin Artaud inspireerde. Goldschmidts librettist Martin Esslin baseerde zich op het toneelstuk van Percy Shelley, dat door de componist meesterlijk op muziek is gezet. De muziek van Goldschmidt is warm en melodieus. Aanvankelijk lijkt ze zelfs te lieflijk voor alle wreedheden die worden bezongen. Maar dat blijkt een kwestie van dramatische opbouw. Goldschmidt is vooral begaan met het lot van Beatrice en haar wederwaardigheden worden muzikaal breed uitgemeten.
Hartverscheurend is de aria die ze zingt nadat zij door haar vader is verkracht. Niet alleen gaat haar leed door merg en been, tekenend is ook dat Lucrezia en Beatrice, die tot dan toe steeds duetten hebben gezongen, opeens op een heel verschillende golflengte zitten. Toch besluiten de twee vrouwen gezamenlijk deze tiran om het leven te brengen en een volgend interessant moment is wanneer ze Cenci een slaapmiddel toedienen. Langzamerhand komt de muziek helemaal tot stilstand: je hoort Cenci al zingend geeuwen en wegzakken. Onmiddellijk daarna klinkt er een snel en licht ritme, die de opwinding van de samenzweersters verbeeldt.
Op deze momenten, maar ook bijvoorbeeld in de grote koorscene bij de terechtstelling van Lucrezia en Beatrice, betoont Goldschmidt zich een waar operacomponist met een hoog ontwikkeld gevoel voor drama. Het is muziek die uit een flexibele geest voortkomt: sprankelend, kleurrijk en vol vaart. En zo slaagt hij er in het stuk naar het eind toe steeds wranger en pijnlijker te laten worden, terwijl in de melodieen alleen maar meer tederheid klinkt.
Dat Beatrice Cenci pas in 1988 voor het eerst tot klinken werd gebracht, is exemplarisch voor de treurige levensloop van Goldschmidt. In de jaren dertig waren het de nazi’s die zijn carriere frustreerden. Zijn eerste opera Der gewaltige Hahnrei werd na enkele succesvolle uitvoeringen in 1932 van het repertoire geschrapt. Een paar jaar later nam de joodse Goldschmidt de benen naar Engeland, waar hij met moeite een nieuw leven opbouwde. Hoewel hij als dirigent werd gerespecteerd, viel zijn tonaal georienteerde muziek in de naoorlogse jaren buiten de boot. Het serialisme sprak hem niet aan. Hoewel hij Beatrice Cenci (1950) schreef in opdracht van het Festival of Britain, bleef het stuk een kleine veertig jaar op de plank liggen.
Sinds de jaren tachtig maakt Goldschmidt - net als Franz Schreker, Alexander von Zemlinsky en Erwin Schulhoff - een revival door. Niet alleen worden zijn composities en opera’s eindelijk uitgevoerd, ook is hij, gemotiveerd door de late erkenning, weer aan het componeren geslagen. En ondanks zijn hoge leeftijd - 92 jaar - reist hij nog volop rond. Rancuneus is hij niet, zo verkondigde hij vorig jaar in een interview. Volgens hem is de twaalftoonsmuziek wel degelijk een verrijking geweest voor de muziek. Maar dat het tij nu is gekeerd, doet hem goed: ‘De gedachte dat je wordt beloond als je jezelf maar trouw blijft, geeft me zelfs nog meer voldoening dan het feit dat er nu cd’s van me verkrijgbaar zijn.’