Silicon Valley werd ooit bevolkt door computernerds, maar die hebben versterking gekregen van de energieke ‘dotcom-generatie’ (.com), twintigers en dertigers die via het bedenken van lucratieve toepassingen voor Internet en ‘e-commerce’ op zoek zijn naar het grote geld. Ze worden van de ene op de andere dag multimiljonair en dus zijn ze sexy, hip en cool. Ze worden geportretteerd in de bladen en tv-programma’s, ze bevolken de trendy clubs, en worden uitgenodigd voor de beste party’s waar de sterren van Hollywood en Wall Street al rondhingen.
Over de gouden driehoek New York-Los Angeles-Silicon Valley heeft Andersen een omvangrijk boek geschreven, waarin hij de mores van een misschien kleine, maar zeer luidruchtige bevolkingsgroep beschrijft, zoals Tom Wolfe deed in The Bonfire of the Vanities, en daarmee een tijdgeest van de jaren tachtig vereeuwigde. Eeuwwisseling speelt in 2000 en schetst een jaar in het leven van George en Lizzie. Hij was ooit een serieuze journalist, maar maakt nu tv-programma’s, en zij leidt een innovatief softwarebedrijfje dat wordt overgenomen door de omroep van George, waarna hun relatie in gevaar komt. Op de achtergrond komt een bonte stoet karakters langs.
ANDERSEN IS de juiste persoon om hun te beschrijven, niet alleen omdat hij ‘iedereen’ kent, maar ook omdat hij in het echte leven de nodige afstand bewaart. Hij woont niet in Manhattan maar in Brooklyn, hij gaat in de weekeinden niet naar de Hamptons maar naar een huisje in een onhippe streek ten noorden van New York, hij heeft een GSM maar houdt er niet van.
Andersen (45): ‘Ik ben een toeschouwer. Ik heb graag één voet binnen de deur, maar niet mijn hele lichaam. Op school deed ik net genoeg om mijn bad boy-positie overeind te houden. Ik hoef geen lid te zijn van de beurs-schuine-streep-Internetwereld. Er is te veel valsigheid, het is gewoon mijn afdeling niet. Ik wil weten wat er gebeurt, maar ik wil er niet bijhoren.’
Uit allerlei momenten in het boek blijkt hoezeer de beurs nu verweven is met het dagelijks leven. Hoe komt dat?
‘Het gaat terug tot het begin van de stijgende koersen in 1982, onder Ronald Reagan, het begin van een periode die nog steeds voortduurt. Marktwaarden zijn nu dominanter dan ze in lange tijd zijn geweest. De beurs is veranderd van iets waarnaar je kijkt in iets waaraan je deelneemt, ook omdat nu iedereen via Internet in aandelen kan handelen. Beleggen is nu een nationaal tijdverdrijf. Het past bij deze hyperkapitalistische periode. De stemming in de jaren tachtig werd verwoord in de film Wall Street met de zin: “Hebzucht is prima!” De hebzucht is intussen niet verdwenen maar het is geen onderwerp meer. Altruïsme? Tegenwoordig moet iemand die iets doet zonder winstoogmerk zich verantwoorden, want dat is de uitzondering. Hebzucht is de standaard. Maar het zal niet eeuwig duren.’
Betreurt u deze hebzucht?
‘Ach, het is wat het is. Ik word er niet boos of neerslachtig van. Mijn geloof in cycli zegt dat er eens een eind aan komt; dan beginnen we een nieuwe ronde waarbij hebzucht weer zal worden onderscheiden van waarden die nu op de achtergrond verkeren.
Er is nu een grondige herziening gaande van het sociale stelsel en dat is allemaal best, maar er moet iets voor in de plaats komen; dat zie ik nu niet gebeuren. Wel lijkt er nu het begin van een consensus te zijn dat je voor sommige dingen nu eenmaal geld moet uittrekken. Het idee van steeds maar meer zodat je nog meer Big Macs kunt kopen, werkt voor de Republikeinen niet meer.’
IN EEN BLAD schreef u onlangs in een dialoog met filmregisseur Nora Ephron dat u van Oost-Timor niet echt wilt weten wat daar gaande is. Waarom niet?
‘Dat was overdreven, maar toch, ik moet toegeven dat ik de gebeurtenissen daar niet echt heb gevolgd. Misschien is het typisch Amerikaans. Amerika neigt van huis uit naar isolationisme. Dat geldt ook voor mij.
Als een Amerikaan eenmaal weet dat er iets mis is, wil hij er ook iets aan kunnen doen. Je wilt dat je kennis tot iets leidt, zoals in Vietnam of de Golfoorlog. Als ik er niks aan kan doen of als de gebeurtenissen weinig invloed hebben op mijn leven, dan is zoiets als Oost-Timor slechts een van de vele tragedies.’
In dezelfde dialoog noemde u een opiniërend artikel in de New York Times van de Australische filosoof Peter Singer, waarin hij de welvarende klasse liet weten dat je voor de prijs van een etentje in een luxe restaurant een Afrikaans kind vier jaar in leven kunt houden. Hij deed er de telefoonnummers bij van Unicef en Oxfam. Hebt u al iets overgemaakt?
‘Ik heb ze verscheidene keren geprobeerd te bellen maar de nummers waren voortdurend bezet. Dus dat staat op de lijst, heus! Dat verhaal prikkelde mijn schuldgevoel te sterk om te kunnen negeren. Het ging over het maken van een heldere keuze: dat diner of een bijdrage. Zoveel duidelijkheid kom je in de politiek niet vaak meer tegen.’
ER IS HIER opmerkelijk veel aandacht voor het boek van een 24-jarige jongeman uit West-Virginia, die ervoor pleit ironie in te ruilen voor betrokkenheid en compassie. Wat vindt u van dat idee?
‘Ik heb het boek niet gelezen, maar op basis van wat ik ervan weet heb ik de indruk dat het, net als het verhaal van Singer, wat onrijp is maar tegelijk krachtig en gedeeltelijk waar. Ik geloof trouwens niet dat ironie overheersend is in het land, afgezien misschien van de culturele elite. Hogere doelen kunnen geen kwaad, en die jongeman heeft dat gevoel verwoord. Maar ergens naar verlangen en tot daden overgaan zijn twee verschillende dingen.’
Linksige babyboomers in het boek en daarbuiten hebben waardering voor de burgemeester van New York, terwijl ze hem toch een enge rechtse man zouden moeten vinden die nu weer een ‘aanstootgevende’ tentoonstelling wil verbieden.
‘Een vriend van me zei vorige week: misschien heb je een fascist nodig om New York te runnen. Dat klinkt wat sterk, maar zo zit het wel, misschien. Sociaal-liberalen vonden te veel vanzelfsprekend. New York als uitkeringsparadijs duurde voort terwijl het denken op nationaal niveau al was veranderd. Uiteindelijk besefte zelfs die babyboomer in Manhattan dat het niet werkte. Over New York bestond dat idee dat het een onbestuurbare stad was, maar dat heeft deze burgemeester ontkracht.’
In het boek komen allerlei malle dingen voor, zoals grafstenen met een videoscherm en mensen die bij opbod het recht kopen om een orkaan een naam naar wens te geven. Verzint u voortdurend zulke dingen?
‘Ik had een map met allerlei malle en minder malle ideeën. Toen ik ze begon te gebruiken, werd dat deel van mijn hersenen geactiveerd en kwamen er steeds meer. Dat van die orkanen schoot me te binnen tijdens het schrijven. De grafstenen bedacht ik met mijn vrouw toen we langs een begraafplaats reden.’