Fris en vrolijk kondigt RTL4 aan: «Voor iedereen die prettige herinneringen koestert aan de jaren tachtig is er goed nieuws: Reinout Oerlemans laat nu nog Meer Typisch Tachtig! zien. Iedere dinsdag reist Reinout terug in de tijd om de iconen van toen opnieuw in hun herkenbare omgeving te plaatsen.»

Die iconen zijn dan JR uit Dallas, Cosby uit The Cosby Show, Marco van Basten, de mannen van Miami Vice, Wubbo Ockels, de Dolly Dots, Pac Man, Medisch Centrum West, een «Frankie says…»-T-shirt, Luv, Rubik’s Cube, Stan Smith-schoenen van Adidas, (te) strakke spijkerbroeken, beenwarmers, et cetera.

Op het Eurovisie Songfestival was de heropleving van die gezellige jaren tachtig al haarscherp onderkend, toen Ruffus namens Estland het prachtlied Eighties Coming Back ten gehore bracht. Ruffus verwoordde wat velen hoogstens intuïtief hadden aangevoeld. In het tweede couplet zong hij: «you said let’s do it/ let’s take it out and dance all night/ but those deep synthesizersounds freak you out/ now you wake up in the middle of the night/ in terror all you do is cry/ cold sweat a cup of tea no nothing seems to help you/ thru the night/ my god// they say it’s just the eighties coming back/ aw yeah it’s just the eighties coming back (ad inf)».

In de populaire cultuur zijn deze dagen overweldigend veel hommages aan, herhalingen van, bespiegelingen over en rip-offs van de jaren tachtig te bespeuren, van massale party’s tot kinderprogramma’s op de televisie. Platter kan het niet; wat overblijft na een dergelijke beschouwing over het decennium van somberheid en pessimisme is niet meer dan een enorme berg clichés.

De geschiedenis herhaalt zich tegenwoordig voornamelijk in de vorm van amusement. Gepresenteerd door Reinout Oerlemans. Iedereen die in de jaren tachtig zijn wortels heeft liggen, zal niet anders dan met kromme tenen deze infantiliteit kunnen aanzien. En gefrustreerd moeten toekijken hoe een tijdperk dat zulke diepe sporen heeft nagelaten in zijn bewustzijn en zijn leven, dat hem tot grote hoogte gevormd heeft, wordt gereduceerd tot een verzameling populaire dingetjes van verwaarloosbare betekenis die worden opgepompt tot factoren die bepalend waren voor de geest van de tijd.

De tijdgeest van de jaren tachtig wordt uitgehold en van al het wezenlijke ontdaan tot er niets meer overblijft dan een slordig geconstrueerd staketsel van als los zand aan elkaar hangende verschijnseltjes, gebeurtenisjes en ideetjes.

Het begrip retro is veelzeggend: met dat woord wordt voor de hedendaagse mens, de consument van het alom aanwezige en alles egaliserende vermaak, de geschiedenis in hapklare brokken geserveerd, direct toegankelijk, begrijpelijk en verteerbaar. Retro betekent dat niets meer oorspronkelijk, authentiek, echt is, en alles een herhaling, een reproductie, een kopie — waarvan het origineel zo goed als vergeten is, zodat de kopie wordt aangezien voor het oorspronkelijke ding. Het houdt in dat de geschiedenis één grote koketterie wordt, een kluwen van ontelbare soorten namaak, van onechtheid.

In deze ontwortelde tijd wordt de mensen voorgehouden dat de wereld waarin zij leven heus wel vertrouwd is — dat er niets nieuws onder de zon is, en dat ze dus niet in paniek hoeven te raken. Want het nieuwe, het onbekende, het onverwachte is angstwekkend. Nu veel traditionele wortels zijn doorgesneden — God, de waarheid en andere oeroude instituten — is de mens een dolend wezen geworden, losgekoppeld van oude zekerheden, richtingloos dwalend door een tijd die chaotisch, onoverzichtelijk en ten diepste angstaanjagend is. Het tegengif: de illusie van vertrouwdheid, structuur, richting en zekerheid. In de vorm van knusse, huiselijke verhaaltjes die de wereld overzichtelijk, bekend en begrijpelijk maken. Bijvoorbeeld door de parallellen tussen de huidige tijd en de jaren tachtig te reduceren tot de comeback van de Gun Club, of de hernieuwde productie van de Stan Smith-sportschoenen van Adidas, of de heropgeleefde belangstelling voor de Dolly Dots.

Voor de huidige generatie jonge mensen is de geschiedenis een themapark, een retro-pretpark, waar je naar believen een tijdperk kunt «beleven» of eigenlijk «herleven» want daar doet men het voor. Zet een ronde gekleurde bril op en je bent even hippie; in de volgende attractie kun je met een vetkuif en een brommer een mod zijn, en daarna beleef je de jaren tachtig door je in zwarte gewaden te laten hijsen, somber te kijken en te dansen alsof je je contact lenzen zoekt. (Shoegazer, ben je dan, typisch jaren tachtig.)

In de jaren tachtig luisterde je toch de hele tijd naar Joy Division?

Alsof je dat voor de lol deed!

Je woonde toch in een kraakpand, droeg zwarte gewaden en zwarte make-up op dat bleke snuitje van je?

Alsof dat voor de lol was!

Niemand werkte toch? Iedereen had toch een uitkering?

Alsof «iedereen» dat leuk vond!

De vragen worden gesteld met zo’n hedendaagse glimlach die bewijst dat de jaren tachtig voor de grote meerderheid niet méér zijn dan een vertederend tijdperk waarin mensen somber deden. Eerder met nostalgie dan met afschuw kijkt men terug, in de overtuiging dat de illusieloosheid en de wanhoop van die tijd niet méér waren dan modeverschijnselen van voorbijgaande aard. Want wie is opgegroeid in de jaren negentig kijkt naar de geschiedenis met die verdomde retro-bril op, waardoor stijl voor identiteit wordt aangezien, en buitenkant samenvalt met binnenkant. Wie met die kokette visie de geschiedenis beschouwt, begrijpt niet dat mensen zich toen kleedden zoals ze zich kleedden, zich gedroegen zoals ze zich gedroegen omdat ze zo waren, niet alleen maar als stijl, als een vluchtige manifestatie van een of andere mode. Omdat dat dat hun identiteit was.

Wie nu jong is, weet niet beter dan dat identiteit een keuze is, nooit definitief, altijd vrijblijvend en inwisselbaar voor een andere. Identiteit koop je in de Kalverstraat.

«In het weekend ben ik punk en dan ga ik helemaal uit mijn dak.»

«Ik was eerst new wave, maar toen ben ik gothic geworden, omdat mijn vriendin dat ook was.»

Stijl, stijl, alles is stijl. Misschien is dat in de jaren tachtig begonnen. Bret Easton Ellis schreef in American Psycho: «Verlangen is betekenisloos. Angst, onschuld, sympathie, schuld, onvermogen, leed zijn zaken, emoties die niemand meer echt voelt. Het kwaad en de verveling zijn de enige bestendigheden in de wereld. Buitenkant, buitenkant, buitenkant is het enige waar iemand betekenis aan ontleent.»

Jürgen Habermas schreef ooit dat als de utopische oasen opdrogen, er een woestijn van banaliteit en radeloosheid ontstaat. In de jaren tachtig zijn de utopische oasen opgedroogd. Men gaat ervan uit dat het van tijdelijke aard zal zijn. Dat blijkt enigszins tegen te vallen.

De jaren tachtig vormen een tijdperk dat past als een te strakke broek. Dat in de weg zit als regen. Dat echt en oprecht somber is. Dat overstroomt van pessimisme.

Het is de tijd van polarisatie, op alle gebieden. In economisch opzicht worden de verschillen tussen rijk en arm groter en groter. De jaren zeventig hadden de oliecrises. In de jaren tachtig verbetert de positie van het Nederlandse bedrijfsleven, en die groei zet door. Er komt meer geld, veel meer, maar het grootste deel daarvan zit bij de private sector. In de jaren negentig wordt het Nederlandse bedrijfsleven erg rijk.

Het gemiddelde gezin gaat er in de jaren tachtig echter niet op vooruit. De kloof tussen rijk en arm wordt serieus groter. Met de geboorte van de young urban professional is de scheiding definitief.

Politiek is het de tijd van een rechtse regering en een machteloos links. Van no nonsense, Reagan en Thatcher. Van Van Agt en drie kabinetten-Lubbers. De tijd van alles in dienst van het bedrijfsleven, en nauwelijks aandacht voor sociaal welzijn. De tijd van groeiende werkloosheid, van toenemende woningnood. Van Engelse toestanden: haves en have-nots, lower en upper class.

Het is de tijd van RaRa, krakersrellen, van werklozen zonder woning. Het is de tijd van zware, onheilspellende en ontevreden kunst; van de afschaffing van de BKR; het ontstaan van kunstenaarsinitiatieven; mensen zonder achternamen; een grimmige, rellerige sfeer.

Door het wegvallen van een toekomst werd de persoonlijke vrijheid steeds groter. Iedereen deed wat hij wilde, en maakte zichzelf zo onafhankelijk mogelijk. Als een kunstenaar geen galerie voor zijn werk vond, richtte hij er een op, meestal in een gekraakte paraplu fabriek of zoiets. Had een schrijver geen uitgever, dan publiceerde hij zelf zijn roman, gestencild in de kelder van een woon-werkpand. De doe-het-zelfmentaliteit onder kunstenaars wierp vruchten af: een imposante productie aan eigen-beheerkunst, waarvan later, nadat de tijd kaf en koren had gescheiden, veel zou overblijven dat van hoge kwaliteit was.

«In the shadowplay acting out your own death», zong Ian Curtis, voorman van de legendarische band Joy Division, die zelfmoord beging (ophanging) op 18 mei 1980.

Ook in de popmuziek is dit een tijd van extremen. Tegen over de intellectualistische doem-voor-de-fijnproever van bands als Foetus, Sonic Youth, Cure, Gun Club, Einstürzende Neubauten, Swans, Big Black, SigloXX, Virgin Prunes, Eyeless in Gaza, Dead Can Dance, Cramps, Wire, Echo and the Bunnymen en Front 242 is er de ultieme oppervlakkigheid gematerialiseerd in het infantiele Wham!-T-shirt: Choose Life! dat de meer weldenkende medemens tot ondraaglijke wanhoop brengt. Dieper kan men niet zinken, en de vraag is nog slechts waarom God uitgerekend déze wereld verlaten heeft.

Het is de tijd van ongehoorzaamheid. Van illusieloosheid. Van achteloosheid over het voortbestaan van de wereld. Dat er no future is, dat went na een tijdje, maar dan hebben we toch wel graag een beetje fun. Als er dan geen toekomst is, laten we dan plezier hebben, tot we erbij neervallen. Laten we genieten.

«Dansen op de vulkaan» zegt men graag, en bedoelt dat we ons te pletter genieten met het einde van de wereld in het verschiet. In die zin zijn de jaren tachtig bij uitstek romantisch: de werkelijkheid is iets om aan te ontsnappen. Er is de dreiging van een nucleaire oorlog. En echte rampen met kerncentrales.

Wie jong is, denkt niet na over oud worden. Dat is niet echt een optie, omdat keer op keer, in een grimmige monotonie, het ontbreken van een toekomstperspectief erin wordt gebeukt. Uiteindelijk kun je niet anders dan gaan geloven dat er geen werk is, dat er een atoombom zal vallen, dat je beter geen kinderen op deze verdorven en verdoemde wereld kunt zetten, en nog veel meer van zulke opwekkende dingen.

Daar komt nog bij dat in Nederland in de jaren tachtig de gemiddelde temperatuur dramatisch stijgt. Het KNMI meldt dat van de twaalf warmste jaren van de twintigste eeuw, met gemiddeld meer dan tien graden, de jaren tachtig er vier voor hun rekening nemen.

Dan is het niet vreemd dat die tijd werd ervaren als een decennium van duisternis en somberte.

De onderliggende structuur van de jaren tachtig is die van een tweedeling. Een zonkant en een schaduwkant. Frankie Goes to Hollywood versus Birthday Party. De zonkant wordt in extenso belicht door de Amusementsindustrie en andere Grote Gelijkmakers, de schaduwkant blijft, heel toepasselijk, enigszins in duisternis gehuld. Wie zich opgewekt en niets vermoedend laat leiden door de massamedia — en op dit moment lijken vrijwal alle media massamedia te zijn (geworden) — weet niet beter dan dat de jaren tachtig helemaal zo gek nog niet waren. Het was de tijd van leuke dingetjes, en van leuke mensen, en best leuke gebeurtenisjes.

Die waren er, en die gebeurden. Maar die zijn er en die gebeuren in elke tijd. Dat is de grote onbedwingbare hoofdstroom van de moderne geschiedenis, die bestaat uit simulacra en goed vormgegeven leegtes, en waarin het ene geruisloos wordt afgelost door het andere, opdat er niets hapert, opdat er niet opeens iets nieuws onder de zon is, opdat de mensen zich blijven amuseren.

In de jaren tachtig was er een andere kant. De wereld lag in tweeën. Je had de rijke rijken en de arme armen, and never the twain shall meet. Je had de burgerlijke cultuur en de tegencultuur, and never the twain shall meet. Anders dan nu had je Kunst en populaire cultuur, Literatuur en lectuur, de elite en het volk, een voorhoede en de gehoorzame massa. Die tegenpolen wilden niet versmelten, en dat hoefde ook niet.

Sleutelbegrip in alles: authenticiteit.

Hoeveel parallellen we nu ook zien met de jaren tachtig, soms schrikbarend ver reikend, het kan nooit meer hetzelfde zijn. Dat ligt niet aan toen, dat ligt aan nu. Er zijn honderdduizend redenen voor, maar het staat vast dat we de afgelopen tien à twintig jaar steeds verder verwijderd zijn geraakt van alles wat authentiek is. Omdat we langzamerhand niet beter weten dan dat de werkelijkheid tot op grote hoogte tweedehands is — en dat aanvaarden we, bij gebrek aan beter.

We nemen genoegen met de goede kopie, en beseffen niet dat er betere originelen zijn. We zijn bedolven onder bergen geschiedenis, we weten alles, herkennen alles en kunnen nog veel meer opzoeken. In ons hebben zich tientallen eeuwen beschaving opgestapeld, en die dragen we met ons mee, in de vorm van samenvattingen, overzichten, terugblikken, herhalingen, remakes, imitaties.

Een advertentie in studentenblad Mare (7 november 2002):

DURAN DURAN U2 WHAM MADONNA MICHAEL JACKSON JOY DIVISION SPANDAU BALLET SPARGO DOLLY DOTS DOE MAAR Wil jij jaren TACHTIG-muziek op je feest, en het liefst van vinyl? Wij hebben inmiddels meer dan vijf jaar ervaring met het draaien op feesten bij studentenverenigingen, op gala’s, grote verjaardagsfeesten en zelfs (de doelgroep wordt ouder) trouwerijen. De hele top vijftig van alle jaren uit de eighties is aanwezig. Daarnaast zijn we uiteraard ook ruim voorzien van de nieuwste muziek op dance-gebied. Bel Wouter (06-14688654) of Bart (06-15177445) voor een feest met de topmuziek van twee decennia.

Stel je voor dat je, ik zeg maar wat, een zekere sympathie, of zelfs voorliefde hebt voor, bijvoorbeeld, Joy Division. Die mensen zijn er. Dan lopen de tranen je toch wel serieus over de rug als je een dergelijke boodschap leest. Net als wanneer onze grote, en een beetje dikke, schrijver A.F.Th. schrijft dat mensen, jong-achtige mensen, ergens in de jaren tachtig, «dansten op Joy Division». Dat deden we niet, pardon, dat deden ze niet, die mensen.

Joy Division is een hoofdstuk apart in de jaren tachtig, althans, zo lijkt het. Mensen die met een half oor de echo van een stukje klepel hebben horen galmen, roepen gretig die naam wanneer dat decennium ter sprake komt. Jaren tachtig? Joy Division! Nou! Lachen, jongen!

Zoals de Dolly Dots staan voor de infantiele materialis tische kant van het tijdperk, zo representeert Joy Division de gloomy, hopeloze keerzijde van de economische voorspoed, de achterkant van de vooruitgang.

Op Joy Division danste je niet. Dat was geen dansmuziek. Ook niet op een meta-manier, of tongue-in-cheek, zoals Yu-Güng van de Neubauten soms wel dansbaar was. Joy Division hoorde niet in het openbaar te worden gedraaid. Zoals de oprechte Bach-liefhebber niet gediend is van een supermarkt als omgeving voor zijn gekoesterde muziek, zo werd de Joy Division-adept niet erg blij van het danspaleis als decor voor «zijn» band.

Dus jullie zaten de hele dag binnen naar die muziek te luis teren en sombere dingen te denken?

Dacht je soms dat dat leuk was?

Het was een duistere tijd, maar het was de onze. Wij hoorden in die tijd. Voelden ons ermee verbonden. Hoe weinig toekomst er ook voor ons was weggelegd, hoe weinig er ook was om in te geloven, deze omgeving was ons dierbaar. En het was de enige die we hadden.

Het was niet omdat er nou zoveel gebeurde, want zoveel gebeurde er niet. Het was vooral het gevoel dat er van alles aan de hand was, dat overal dingen veranderden en dat wij er bij waren, waardoor we meenden op het scherpst van de tijd te leven. En dat gevoel was sterk genoeg om ons op te jagen, voort te stuwen, in gang te zetten en banen te breken, wegen in te slaan en deuren te openen die we eerst niet eens zagen.

Misschien waren we arrogant, misschien waren we regelrecht naïef, het zij zo; we hadden de wereld aan onze voeten en trapten als we dat nodig vonden. En we vonden het vaak nodig om te trappen, om wat aarde om te woelen en een gat te graven waarin we alle oude dingen stortten, alle oude dingen die niet meer voldeden, volgens ons, de oude dingen die niet meer pasten in de wereld zoals wij haar aan het maken waren.

Niet alles moest weg, dat niet, dat was een ouderwets radicalisme dat niet bij ons paste, maar alles moest betwijfeld, dat wel. Want er was geen nieuwe waarheid waarvoor een oude moest wijken, nee, er kwamen waarheden bij, waarheden die naast de oude konden bestaan en zich niet in plaats daarvan stelden, maar als aanvulling op of alternatief voor.

We verbreedden de wereld een beetje, vonden we, we breidden haar uit. Dat was wat onze generatie zou bijdragen aan die verloederende beschaving waar ze deel van uitmaakte: ruimte scheppen waar eerder geen ruimte was. Openingen ontdekken waar eerder slechts blinde muren leken te staan.

Iedereen gebruikte drugs. Over het waarom daarvan werd niet gesproken. Als iemand vroeg: «waarom gebruik je?» was het antwoord altijd: «daarom».

Drugs waren een onderdeel van het leven. Gewoon, een van de dingen die je doet. Drugs waren niet een middel, zoals de xtc in de jaren negentig voor de dansmensen, of de hasj in de sixties voor de hippies, maar een doel op zichzelf.

We hadden niets te verliezen. Niemand wist waarom we in godsnaam aan een toekomst zouden denken.

Toen die toch bleek aan te breken, trokken we onze oude Adidassen maar weer aan. En vroegen ons af of we nog ergens een T-shirt met Choose Life! op de kop konden tikken.