Picasso in de twintigste eeuw was voor de beeldende kunst en Strawinsky voor de muziek, dat was Le Corbusier (1887-1965), architect, meubelontwerper, stedenbouwkundige, kunstenaar en niet te vergeten publicist, voor de bouwkunst: een icoon. Een stijlicoon ook. Strak in het pak, vlinderdasje, naar achteren geplakt haar en uilenbril met zwaar montuur. Alleen al die bril is door generaties architecten overgenomen. De Nederlandse postmodernist Sjoerd Soeters loopt er nog steeds mee, zij het dat die bril bij hem niet stemmig zwart is, maar – postmodern accent – een kleurtje heeft. ‘Corbu’ was cool, en hij werkte daar hard aan. Van de provinciale Zwitser Charles-Edouard Jeanneret stileerde hij zichzelf tot ‘Le Corbusier’, zonder voornaam, een persona dat de voormalige graveur en kunststudent opslokte en verteerde. Hij presenteerde zich niet als artiest, maar als intellectueel. Uiteindelijk bracht hij zo’n vijftig gebouwen op zijn naam, maar publiceerde daarnaast 79 boeken, boekjes en pamfletten, en meer dan vijfhonderd artikelen. Na Corbu kon een architect eigenlijk niet meer volstaan met bouwen alleen: hij moest theorieën hebben, een woord voor de wereld. Het bracht een collega als Frank Lloyd Wright, zelf geen denker, tot razernij. Honend kon hij opmerken dat Le Corbusier, als hij een schuurtje had gebouwd meteen een boek over dat schuurtje schreef, maar dat liet een pijnlijke waarheid onverlet: hij, Wright, had praatjes, maar Corbu een verháál. De Vijf Punten, l’objet-type, de ‘architecturale wandeling’, ‘woonmachine’, ‘scheiding van functies’, de ‘verticale stad’ – ze zijn ingegaan in de architectuurgeschiedenis.

En dan was Le Corbusier ook nog eens beeldend kunstenaar die niet onverdienstelijk schilderde en beeldhouwde. De ochtend, zo wilde de overlevering, wijdde hij aan zijn kunst, de middag aan architectuur en ’s avonds schreef hij. Wie zou er niet moedeloos van worden?

De tentoonstelling Le Corbusier: De kunst van architectuur die nu in het NAi in Rotterdam te zien is, doet recht aan al die bezigheden. Maquettes en tekeningen van zijn belangrijkste bouwwerken, meubelstukken, een keuze uit zijn beeldend werk, een vitrine met geschriften, en als bonus een aantal objecten uit zijn verzameling bric à brac. Sommige stukken zijn inmiddels vergeeld, gebutst en verveloos, maar ze hebben aan frisheid weinig ingeboet. Zoveel wordt duidelijk: Corbu mocht dan een megalomane stedendokter zijn (hij begon doorgaans met voor te stellen een groot deel van de patiënt eenvoudig weg te snijden), op kleinere schaal was hij een begenadigd architect. Zijn beste ontwerpen hebben iets merkwaardig tijdloos. Kijk naar de foto’s die hij van zijn bouwwerken liet maken en waarop hij, toppunt van moderniteit, vaak een auto op de voorgrond liet plaatsen. Die auto’s doen nu hopeloos ouderwets aan, vertederende vehikels, maar de achterliggende gebouwen lijken nog altijd razend modern.

Het enige dat aan dit fraaie overzicht ontbreekt, is een beeld van wat je het naleven zou kunnen noemen. Le Corbusier was niet alleen een groot architect, maar ook een buitengewoon invloedrijk architect: decennialang is in architectuur en stedenbouw gedacht en gewerkt met door hem gemunte begrippen en door hem voorgestelde oplossingen.

In die invloed vallen een esthetische en een praktische component te onderscheiden, te illustreren aan twee van zijn gebouwen.

Toppunt van esthetiek is het buitenhuis dat Le Corbusier in Poissy, een plaatsje twintig minuten sporen van Parijs, bouwde voor de familie Savoye. Deze ‘villa Savoye’ (1928-’31), het meesterwerk van wat bekendstaat als zijn ‘puristische’ periode, is een smalle, witte doos die op slanke kolommen rust en waarvan de gevels doorsneden worden door horizontale vensterstroken. De bewoner – of bezoeker – gaat via een hellingbaan omhoog van de begane grond naar het dakterras, waarbij elke winding een verrassend kijkje geeft op het interieur of, door de ramen, op het landschap. Elk venster in de lange stroken werkt als een kader, waardoor het uitzicht (bomen, de hemel) als een reeks filmstills voorbijtrekt. Het is subliem, en dat geldt voor het hele huis. Een ijle, transparante constructie, wars van alle bouwconventies. Een huis dat lijkt te verstuiven onder het invallende licht: nóg abstracter kun je niet bouwen, of het zou zonder wanden en dak moeten zijn. Als een platoons ideaalbeeld spookt deze villa Savoye door de twintigste-eeuwse architectuur, verheven geciteerd in de huizen die de Amerikanen Meier en Eisenman vijftig jaar na haar ontstaan bouwden, of, recent, als karikatuur in een paar villaatjes in het Amsterdamse IJburg: Corbu op klompen.

Het gebouw dat in de praktijk de meeste invloed heeft uitgeoefend, in combinatie met Le Corbusiers theorieën over de scheiding van woon- en werkgebieden en een gescheiden verkeersafwikkeling, is de zogeheten ‘Unité d’habitation’ (1947-’52) in Marseille. Een appartementengebouw met een kleine 340 woningen die ontsloten worden door binnenstraten, met voorzieningen als een winkelgalerij, een restaurant en hotel, een sportzaal, een crèche en wat niet al. Het basisidee was dat van een zelfstandige, verticale ‘stad’, ingebed in veel groen, en in principe eindeloos te repliceren, wat Le Corbusier zelf overigens niet deed.

Het is een robuust gebouw, aards, van onbehandeld beton, maar met tal van verfijningen: de uitgekiende indeling van de (duplex)appartementen, fraaie betonlamellen als zonwering, een zorgvuldig uitgedacht kleurenschema en een schitterend ingericht dakterras, een dwaaltuin die uitziet op de Middellandse Zee.

Dit ‘brutalisme’, dat zo goedkoop te maken leek, opende de sluizen voor een vloed aan inferieure sociale hoogbouw. Vooral in Engeland (de beruchte housing estates), maar ook in Duitsland en Nederland (de Bijlmermeer). Een navolging die berustte op een misvatting: Corbu’s ‘Wooneenheid’ was in werkelijkheid door alle voorzieningen die haar voor de bewoners aantrekkelijk maakten een dúúr gebouw. En bovendien was het niet bedoeld voor minder bedeelden, maar, gezien de huren, voor de betere middenklasse. Mensen als Le Corbusier zelf, zeg maar. Mensen die net als hij een zekere ascetische inslag hadden, die boeken lazen, belang stelden in kunst en cultuur en misschien, net als Corbu, een verzameling exotische stenen en schelpen aanlegden. Plain living, high thinking. Niet voor niets heeft hij nooit tevredener bouwheren gehad dan de monniken voor wie hij het Spartaanse klooster La Tourette (1960) ontwierp.

De verdere geschiedenis van Unité is interessant. Het stadsbestuur van Marseille begon er in de jaren zeventig en tachtig steeds meer armen en migranten te huisvesten, waardoor het gebouw snel verloederde. Op een gegeven moment werd zelfs sloop overwogen, totdat een verlichte geest precies het tegenovergestelde opperde: waarom het niet in oude glorie terugbrengen en als architectuurmonument beschikbaar stellen voor wie er wonen wilde? Met als gevolg dat de Wooneenheid, ondanks de snelweg die er langs raast, inmiddels een gezocht onderkomen is geworden, waarvoor zelfs een wachtlijst bestaat.

De mislukking, als je daar al van kunt spreken, lag dus niet in de architectuur, maar in de verkeerde combinatie van architectuur en bewoners. Zoals de voorziene bewoner van de Unité zich doodongelukkig zou voelen in een golfplaten hutje op een moddererfje in Senegal, zo zal die Senegalees niet aarden in Corbu’s verticale stad.

In Groot-Brittannië is deze les ook doorgedrongen: in Londen en Sheffield is een aantal van de betere corbusiaanse woongebouwen gerestaureerd en zijn de appartementen op de markt gebracht als ideale starterswoningen voor de betere middenklasse, met succes. En ook de Bijlmermeer, indien die maar een sprankje van de geest van Le Corbusier had bevat, in plaats van de banale en massale armoevariant te zijn van alles wat hij voorstond, had misschien gerevitaliseerd kunnen worden. Hem de schuld geven van het échec is al te gemakkelijk: de tovenaar is niet verantwoordelijk voor het doen en laten van zijn leerlingen. Als deze tentoonstelling iets duidelijk maakt, dan is het dat Le Corbusiers nalatenschap niet beoordeeld mag worden naar wat anderen ervan gemaakt hebben.

Le Corbusier: De kunst van architectuur, NAi Rotterdam, t/m 2 september